BIDDAG TOEPASSING
Part IV
En nu is het Biddag geliefden. Dat onze gebeden en smeekingen, gewerkt door de Heilige Geest in onze harten, gelegd op het gouden reukaltaar van Christus verdiensten, moge opklimmen voor Gods troon. Dat ons hart werd doordrongen van de hoogheid Gods, maar ook van onze diepe onwaardigheid. De minste van Gods zegeningen hebben wij verzondigd, maar de Heere mocht om Zijns Zelfs wille in Zijn toorn des ontfermens nog gedenken.
Land en volk, hoe diep van God afgeweken, mocht de Heere nog bezoeken, met al degenen die in hoogheid zijn gezeten.
De Heere is uitgegaan uit Zijne plaats om de ongerechtigheden van de inwoners der wereld te bezoeken. Dat God nog regeerders gaf die in ootmoed mochten buigen voor de rechten en ordinantien Gods. Overheden die voedsterheren en zoogvrouwen zouden zijn voor de Kerke Gods, het ongeloof en bijgeloof uitroeiende, en die waken voor de zuivere waarheid Gods; Die leer beschermen en voorstaan voorzoover het op hun terrein ligt.
O waar wordt Gods Naam nog aangeroepen in de hoge vergaderingen des lands, en waar heeft Gods Woord en wet nog gezag onder degenen aan wie de regeering des lands is toebetrouwd. Men keert zich allerwege van Gods inzettingen af, en weigert te bukken voor de absolute Majesteit Gods.
Voorwaar, ziende op de voortgaande verharding en afkering van de rechte wegen des Heeren, moet vreeze onze harten wel vervullen. God is geen ledig aanschouwer, van de werken der menschenkinderen, en Hij laat niet met zich spotten. Het oorlogsgevaar is niet denkbeeldig, en benevens dat hoevele pijlen heeft God op Zijn boog, om ons te treffen. Hongersnood en pestilentie behooren ook tot de tijdelijke straffen der zonde. God kan ons ook doen verzinken door het schuiven van de aarde, en het scheuren van de steenrotsen. O dat wij God leerden vreezen.
Erkent Dien God, Hij is geducht
Hij doet Zijn sterkte boven lucht
En boven wolken wonen.
Dat land en volk nog eens in de schuld voor God mochten vallen, en wederkeeren tot de oude paden die wij verlaten hebben; wij en onze vaderen, 't Zou een ramp zijn wanneer de Heere de vruchtbaarheid inhieid, of bezocht met een misgewas, dit jaar, maar het allergrootste oordeel is de verharding van ons hart. Het oordeel dat God Zijn Geest inhoudt, en ons overgeeft aan het goeddunken van ons hart. 't Is een vreeselijke gedachte dat God den mensch laat loopen, en dat er onder de zegeningen en onder de oordeelen, geen stem of opmerking meer is. Dat er nog wel gepreekt wordt en zooveel arbeid aan de zielen ten koste gelegd wordt, maar dat afstuit op de toegeschroeide conscientie.
Treurvolle tijden beleven wij ook te dien opzichte. Wij hebben gehoord uit de Waarheid, wat het voor Jacob was toen hij vluchten moest, maar door zijn ouden vader nog werd gezegend voor zijn vertrek.
Al kwam hij er mede in het gemis straks, maar een oogenblik heeft het hem toch verkwikt en bemoedigt. Het was een reispenning op zijn weg, een Goddelijke ondersteuning op zijn zwerftocht.
Maar o geliefden hoe staat het er thans over het algemeen bij? De ouden van dagen, de mannen en de vrouwen leven maar voort, zonder bekommering, en het opkomend geslacht is als Gallio dat zich geen van deze dingen aantrekt, 't Zijn voorwaar zeldzame gevallen wanneer er nog menschen onbekeerd in zichzelven, ongelukkig en rampzalig over de aarde gaan. Wat wordt het weinig gevonden dat er onder de jongens en meisjes nog zijn die onder den last van hun schuld en zonde en in de smart van het Godsgemis nog over de aarde gaan. Wat wordt dat schreeuwen naar God, om God en achter God weinig gevonden.
Laten wij het maar eerlijk zeggen menschen, zooals de naakte werkelijkheid is, over het algemeen leeft men zonder besef van dood en eeuwigheid voort. De waarheid in de huisgezinnen, in de kerk en op de catechisatie legt geen beslag meer.
De mode van de wereld wordt achterna geloopen, en de zonde wordt met koorden getrokken. Voor God en Zijn dienst is er geen lust en geen tijd meer. Vreeze vervuld soms ons hart, ziende op dat wegzinken in zondedienst en wereldzin van ons geslacht, dat de tijd wel kon aanbreken dat God het licht van den kandelaar zal wegnemen. De bestraffende man in de poort wordt gemist, en het meeleven met de wereld is zoo groot dat er nergens geen eerbied meer voor is, en voor God geen plaats meer. Het gezag van ouders en opvoeders wordt omlaag gehaald. Wat hebben thans over het algemeen de kinderen gehoorzame ouders. De geest uit den afgrond die schier alles meevoert, moge ons wel met schrik en vreeze vervullen. Achting voor leeraars en ambtsdragers gaat hoe langer hoe meer weg. En voor Gods volk is er ook geen eerbied meer. De materialistische geest dringt overal door heen.
De dingen van de tijd nemen de tijd en het hart in beslag, zoodat aan de dingen der eeuwigheid niet meer gedacht wordt.
Eten en drinken en vroolijk zijn dat is bij de groote massa, het hoofddoel en het middelpunt van het leven.
Ik mag niet nalaten in dezen dag ook in uw midden, te wijzen op de noodzakelijkheid van den zegen des Heeren voor dit tijdelijk leven, nu wij staan aan het begin van dit nieuwe jaarseisoen. De Koning wordt immers zelf van het veld gediend.
Maar dat is toch het allervoornaamste niet. Vandaar gevoelde ik mij gedrongen om ook op dezen Biddag u te wijzen op het allernoodzakelijkste voor de tijd en voor de eeuwigheid. De noodzakelijkheid van den zegen Abrahams, voor ons en voor ons zaad zal het wel met ons zijn, om eenmaal God te kunnen ontmoeten.
O dat God ons toch bewaren mocht om niet weg te zinken en geheel in beslag genomen te worden, door de zorgvuldigheden en beslommeringen van dit tijdelijke leven. Bedenk toch dat buik en spijze eenmaal te niet gedaan zal worden. De wereld gaat voorbij met al zijn begeerlijkheden. Lot hoewel hij een rechtvaaardige man was, was zoo vervoerd door het aardsche leven, dat hij de schoone vlakte van Sodom koos. Hij zelf is bewaard en behouden geworden als door vuur, maar God liet vuur en zwavel van den hemel regenen dat alles in de vlammen opging.
Ezau heeft z'n geluk en zijn leven in de wereld gezocht, en nooit betrekking op God gehad, maar hij is voor eeuwig omgekomen.
Jong en oud, klein en groot, aanzienlijken en geringen, bedenkt toch dat het nu nog roepens, zoekens en vindenstijd is. De deur der genade is nog niet op het nachtslot geschoven. God laat het u nog toeroepen: "Wendt u naar Mij toe, en wordt behouden o alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer, Jes. 45:22." Neen nooit zult gij verloren gaan omdat ge niet uitverkoren waart, maar omdat het uw eigen schuld is. De Heere Jezus heeft Zijn Vader wel gedankt beide over de verkiezing en de verwerping, maar Hij heeft ook tegen de Joden gezegd: "Dezen Mijne vijanden die niet gewild hebben dat Ik Koning over hen zijn zou, breng ze hier en slaat ze voor Mijn voeten dood." Dat die groote verantwoordelijkheid nog eens ging wegen, ja dat het een last werd te zwaar om zelf te dragen, dat ge God nog eens noodig kreeg. Dat de Heere nog werken mocht met Zijn Geest in het zaad dat God ons gaf. Velen van Gods kinderen en knechten zijn reeds ingezameld, en hebben hun wensch verkregen. Zij zijn verlost uit dit moeitevolle leven, en zijn alle strijd en moeite voor eeuwig te boven. Zij hebben een lichaam der zonde en des doods afgelegd. Zij mogen nu door genade eeuwig hun God en Koning prijzen. En nu heeft die Getrouwe Verbonds Jehova beloofd dat in plaats van de vaderen de zonen zullen zijn. Dat het vervult werd, ook onder ons. Wij zien er helaas zoo weinig van, maar God mocht om Zijns Zelfs wil aan Zijn verbond gedenken. Wat uit Zijn Mond gegaan is, dat blijft toch vast en onverbroken. Den duivel zal het toch niet kunnen verijdelen. Het welbehagen des Heeren, zal toch door de hand van Christus gelukkiglijk voortgaan. David had wel een Absalom en een Amnon, maar er was toch ook nog een Salomo onder die door God werd bemind. Hiskia had een Manasse, en al heeft hij het in zijn leven niet mogen aanschouwen. God bracht ook hem nog terecht, al was het na een leven in de zonde en in de goddeloosheid.
Zeer weinig zien wij het in onze dagen dat een Filippus vier dochters heeft die profeteeren. Maar Gods Hand is niet verkort, en Zijn Macht niet verminderd. God mocht nog wonderen van genade doen tot de eere Zijns Naams, en tot blijdschap van ons hart. Genade is geen erfgoed, en het staat niet in onze hand om het elkander te geven.
God schenkt het vrij en Souverein aan degenen die van eeuwigheid door Hem gekend werden. Dezulken worden geboren, om wedergeboren te worden tot een levendige hope door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. O jonge menschen bedenkt toch, dat de goedertierenheid des Heeren is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen die Hem vreezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen, aan degenen die Zijn verbond houden, en die aan Zijne bevelen denken om die te doen, Ps. 103:17, 18.
Ezau heeft later Jacob nog ontmoet, en uitwendig had Ezau veel meer dan Jacob. Hij zei: "Ik heb veel." Maar Jacob kon en mocht met vrijmoedigheid getuigen: "Ik heb alles." Hij had de God van Abraham en Izak tot zijn deel gekregen. O menschen, al hadden we over de geheele wereld te beschikken, en wij zouden God missen, dan zijn wij nog doodarm. Er zijn menschen die huizen aan huizen, en akkers aan akkers trekken, in alle mogelijke verzekeringen zich hebben gestoken, en zich verzekert voor alles en allerlei; maar de voornaamste verzekering missen zij. De verzekering waarvan Paulus sprak in Rom. 8:38, 39: "Want ik ben verzekert dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden, noch machten noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch hoogte noch diepte noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus den Heere."
Het leven zonder God is arm en leeg. Er is geen vervulling in te vinden. Ik hoop dat de Heere in dezen zomer het land rijkelijk zal zegenen, maar bovenal dat Hij Zijn Kerk mag bezoeken met Zijn heil, met dat heil dat in Christus is. Dat er nog van dat geestelijk zaad van Abraham losgemaakt mocht worden uit de banden des doods, door den God des Verbonds geroepen, gerechtvaardigd en geheiligd. God is geen God der dooden, maar der levenden, en dat mocht ons oog nog eens zien, en ons oor hooren.
Den akker van Gods Kerk ligt zoo braak, en zoo dor. Er wordt nog gezaaid, maar het meeste valt langs den weg, tusschen de doornen en op steenachtige plaatsen. God Zelf mocht den akker van het hart nog eens bereiden, opdat in dit jaar het zaad mocht ontkiemen, en vruchten dragen Gode tot heerlijkheid door ons. Het mocht nog eens lente worden in Gods Kerk; opdat de bloemen werden gezien in het land en de stem der tortelduif nog eens gehoord werd in het land. Dat het in dezen dag een eenparig gebed was bij degenen die nog verstand van kermen hebben, dat de verlossing nog eens uit Zion kwame. God kan toch uit steenen Abrahams kinderen verwekken. Dat er nog eens een noodgeschrei tot den hemel opging op dezen Biddag.
Zonder wedergeboorte kan niemand het Koninkrijk Gods zien. Dien zoo allesovertreffenden zegen werd geschonken aan den verkoren Abraham, Izak en Jacob. Dien zegen werd ontvangen door degenen die eerst van God geroepen waren door de kracht Zijns Geestes. God Zelf maakt er plaats voor in onze harten. Al hadden wij een bekeerde vader of moeder, een voorbeeldig onberispelijk leven, maar met dat alles zijn wij nog dood in zonden en misdaden, en vervreemd van de verbonden der beloften. Bedenk dat er een wonder van genade in ons hart en leven ver heer lij kt moet worden. Dat geldt zoowel voor den openbaar goddelooze, als voor hem die zijn leven lang als een Farizeer geleefd heeft.
Wij hebben in Adam het verbond der werken verbroken, en door de vernieuwing des Heiligen Geestes worden wij van Adam afgesneden en in Christus ingeplant.
Aan verbondsbrekers openbaart God het verbond der genade, waarvan Christus de Borg, Middelaar, en het Hoofd geworden is. Menschen die van God gescheiden zijn, en tot God nooit meer kunnen komen, worden door Hem opgezocht. Armen, schuldigen, dood en doemwaardigen worden in het verbond opgenomen. En zij zullen het wel erkennen met hun gansche hart dat het alleen Gods eigen werk is. Neen, van ons komt er nooit iets in aanmerking, 't Is alles uit Hem, door Hem en tot Hem.
Dat is hier reeds de betuiging van allen die iets kennen van dien zegen Abrahams, en het zal eeuwig hun roem zijn wanneer zij verwaardigd zullen worden met Abraham, Izak en Jacob aan te zitten aan de bruiloft des Lams, daarboven. O die vrije gunst, dat eeuwige welbehagen Gods over hun, aan hun, en in hun geopenbaard. Wie zal het ooit vatten. Telkens worden zij maar bij hun afkomst bepaalt, en dan de weg die God in Christus opende en ontsloot om hen, voor hen die zoo zwart van de zonde waren, en zoo diep verdorven, dat zij niet waardig waren om ooit door God aangezien te worden. Hun vader was een Amoriet, en hun moeder een Hethietische maar God heeft hen gevonden op de vlakte des velds, en heeft hen levend gemaakt, gewasschen en gereinigd door Zijn dierbaar bloed, en Hij kwam met hen in een verbond, in een huwelijksverbond, dat de eeuwigheid zal verduren. Neen, daar weet dat vleeschelijk zaad van Abraham, en allen die niets anders hebben dan hun uitwendige voorrechten niets van. Zij hebben ook geen behoefte om daar iets van te weten. Zij denken dat zij al genoeg weten. God opene nog hun oogen. 't Is alles hun eigen werk. Gods volk leert het anders. En wat God nu eischt in dat verbond, dat is tevens een belofte des verbonds, voor dat ware zaad Abrahams.
Zij krijgen genade hier en het eeuwige leven hiernamaals. Ja, zij ondervinden dat God tot in der eeuwigheid aan Zijn verbond gedenkt. Maar zij mogen ook met vrijmoedigheid op dat verbond steunen en zich verlaten. Zij mogen eischen alles wat God in dat verbond aan hen beloofd heeft. God is Zijn Woord aan hen kwijt.
Ik zou het nog wel uit willen breiden, maar de tijd roept om te eindigen. Dat God naar Zijn vrij machtig welbehagen de wonderen Zijner genade rijkelijk mocht verheerlijken. Dat er nog velen werden toegebracht, en dat vele vluchtende en zwervende Jacobs met dien zegen werden verrijkt.
O 't omvat alles voor ziel en lichaam voor tijd en eeuwigheid beide.
Neen, volk des Heeren, voor u is geen nood. Door welke diepten gij ook gaan moet, en welk kruis dat God u ook op komt te leggen, God zal den zegen over ulieden vermeerderen. Uw beginsel mag gering zijn maar uw laatste zal zeer vermenigvuldigd worden. Dat God door Zijn Geest om Christus wil dien zegen mocht bevestigen in het harte van Zijn ware bondelingen. Dat Gods zuchtende volk tot doorbreken kwam, en den Heere werden toegevoegd met een eeuwig verbond.
Volk, dat ge in die vastigheid uw verblijden mocht tot sterkte van uw hart, maar bovenal tot lof van den God des Verbonds Die u vrijwillig daarin opnam. Amen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1979
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1979
The Banner of Truth | 20 Pagina's