1985 ZO ZULLEN WY DE SCHAPEN UWER WEIDE
Johannes 10:27: Mijne schapen horen Mijne stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij.
In de woorden van deze tekst wordt gesproken van een geestelijk horen en volgen van de grote Herder der schapen. Want daar hebben wij wel op te letten, omdat er zoveel gesproken en gepreekt wordt over de Goede Herder en Zijn schapen en men van het schapenleven vervreemd is, en men nog nooit aan zijn bokke-bestaan ontdekt is geworden.
Het is nu dat ze een schaap zijn, omdat zij van eeuwigheid gekend zijn, en in de tijd door Hem opgezocht, getrokken worden, dat het worden zal ene kudde en ene Herder. Uit kracht van die verkiezing wordt een bok nooit geen schaap. Jezus zegt: “Ik ken hen.”
Omdat ze van de Vader aan Hem gegeven zijn, daarom kan ook niemand hen uit Zijn hand rukken. En waar Hij ze in de tijd opzoekt, maakt Hij ook plaats voor Zichzelf, opdat de schapen Zijner weide Zijn liefelijke stem moeten horen door Woord en Geest. In de weg van overtuiging kunnen er dan wel uitgangen des harten naar die Herder zijn maar zij durven niet te zeggen dat zij Hem kennen. Daarom maakt Hij plaats voor Zichzelf opdat deze schapen Zijn stem mogen horen: “Kom herwaarts tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.”
Daartoe is nodig dat het oog en oor des geloofs voor deze Herder geopend wordt. Want hoe blind zijn ze toch en hoe doof voor Zijn stem. In de weg der ontdekking vrezen zij dat ze een bok zijn en geen schaap, omdat zij aan hun bestaan ontdekt worden. Maar toch, de eigenschappen van de kudde wordt gemerkt door de trekkende liefde en lokkende stem van de Herder. Daarom is het volgen van de Herder een gevolg van het horen Zijner stem. Want door de vernieuwing des harten hebben zij de onverwaardelijke en oprechte keus mogen doen. En uit kracht van die vernieuwing begeren zij ook te volgen; denkende van kracht tot kracht voort te gaan.
Nu is het precies als in de natuur bij een kudde, daar zijn ook lammeren. En een lam is nog niet een volwassen schaap. Toch zijn dat aangename tijden. Want Hij heeft gezegd dat Hij de zogende zachtkens zal leiden, en dat de lammeren in Zijn schoot zullen gedragen worden.
Zo gaat het ook met Gods kinderen. Hij leidt hen menigmaal lieflijk en geeft hen vertroostingen, en laat hen genieten in de grazige weiden van Zijn Woord. Wat in de Binnenkamer geschiedt wordt op de daken verkondigd. Maar om nu van een lam een volwassen schaap te worden, gaat de Herder hen zo leiden, dat zij uit zichzelf geleid worden, zodat zij ondervinden, dat er buiten Hem geen rust en vrede is. Want zij voelen een wet in hun leden, die strijd voert tegen de wet huns gemoeds en hen gevangen neemt onder de macht der zonde. Met alles wat zij ervaren hebben, kunnen ze voor God niet bestaan.
Het is wel een pijnlijke les voor ons bestaan: onbekeerlijker te worden, waar alle pogingen om het beter te maken, falen. Maar het is de weg van de Herder, die Hij met Zijn schapen gaat. Dan wordt het van hun zijde een onmogelijke zaak, waar ze het niet meer doen kunnen met hetgeen zij toen zij een lam waren, genoten hebben. Daar horen zij niet de stem van de Herder, maar van een rechtvaardig God, Die wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede. En wonder van genade, waar alle wegen van onze zijde ophouden, daar opent God een weg voor de Herder, en welk een heilgeheim wordt dan ontsloten, die stem te mogen horen dat er Ene Naam onder de hemel is, tot zaligheid gegeven, door welke wij zalig kunnen worden.
Hoe dierbaar en gepast, beminnelijk en noodzakelijk wordt zulk een Herder. Daar mogen zij een ogenblik Zijn stem die liefelijk is, horen. Mijne schapen horen Mijne stem.
Geliefde lezer, waar nu de schapen Zijner weide Zijne stem hebben mogen horen, daar hebben ze ook voor een ogenblik Hem als hun Herder mogen eigenen. Maar nu een geopenbaarde Herder door Woord en Geest en in Zijne persoon, dat is nog niet een verklaarde en toegepaste Herder en Middelaar.
Waar er nu een volk is die deze Herder mag eigenen wat de staat van hun leven betreft, daar is de vrucht van het leven der schapen dat ze zullen zeggen dat de Herder spreken zou tot hun ziel: “Ik ben uw Heil, Ik ben uw Herder.” Want al is het dat het van de zijde Gods vast ligt dat Hij de Herder is en de schapen Zijn eigendom zijn, toch zullen de schapen er naar staan om Hem te kennen tot hun eigendom. Want al kent de Herder Zijn schapen, zij staan er naar om de Herder te leren kennen als hun eigendom, om de rust der ziel te verkrijgen in de gemeenschap met een Drie-enige God en de vrede der ziel te genieten in de vergiffenis van schuld en zonde door Zijn bloed.
Want daar mag dan wel een wetenschap zijn dat de Herder hen kent, en ook dat Hij ze veel beter kent als zij zichzelf kennen, maar door ontdekkende genade gaan zij zichzelf meer en meer tegenvallen waar ingeleefd wordt: gans verdorven, dwaas en dwaalziek, om door de Herder geholpen, onderwezen, geleid en geleerd en op het rechte spoor gebracht te worden. Want ze leren wel dat zij geen verstand van God en Goddelijke zaken en van de weg der zaligheid hebben. Elk openblik tot hinken en zinken gereed. Geen wapen en verweer in de strijd, en als een afgedwaald schaap terecht gebracht. En was het niet dat de Heere het Begin en het Einde was, de Eerste en de Laatste, wat zou er van dat verloren en afgedwaalde schaap terecht komen? Als een afgedwaald schaap, uit en van zichzelf keren zij nooit terug. Hij zoekt ze, maar brengt ze ook terug tot de kudde en in Zijn gemeenschap. En denk eens in, dan nooit geen verwijt. Hij wordt ze niet moede.
En daarom, hoe meer Hij zich doet kennen, hoe meer er een begeerte in hen is om Hem te kennen, om Hem te leren volgen waar Hij ook henengaat, en alles schade en drek gaan achten om de uitnemende kennis van Hem die heerlijk is. Hoe noodzakelijk dan de bede voor het leven der schapen om Hem te volgen wat de dichter Datheen zegt:
“Heer! wijs mij toch Uwe wegen, Die Gij wilt dat ik zal gaan;
Tot denzelven maak genegen Mij, en doe mij die verstaan.
En was dat meer in de praktijk van de schapen, dan zou het ook een makkelijk volgen zijn.
Maar wat is het menigmaal een verafleven van de Herder. Want die nu het dichtst bij Hem leven mag, zal ook het meeste mogen genieten en ontvangen van Hem. Hoe bevoorrecht zijn zij die dit in beoefening mogen hebben. Dezulke roept Hij toe: “Vreest niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven.”
En dan is de vrucht van het leven der schapen tot de verheerlijking van de Herder en het welzijn der kudde. Dan zal het ene schaap het andere niet verdringen en zijn bokkenatuur openbaren. Maar dan zal het zijn: kennende hun eigen onwaarde als dwalende schapen, weerloos, krachteloos in zichzelf, achter de Herder aan te komen, Hem veel nodig te mogen hebben, als de goede en Opperherder van Zijn kudde, Die hen leiden zal naar die eeuwige grazige weiden in de storeloze zaligheid, waar vervult wordt:
“Zo zullen wij de schapen Uwer weiden,
In eeuwigheid, Uw lof, Uw eer verbreiden.”
De Heere geve bij het licht van Zijn Woord en door Zijn Geest te onderzoeken of wij bij deze kudde mogen behoren. Dat is de wens van uw
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1985
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1985
The Banner of Truth | 20 Pagina's