Groote Blijdschap
“En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want ziet, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk dat u heden geboren is de zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids.”
Het jaar spoedt weder ten einde. En in dat jaareinde ligt ons Kerstfeest. De aangrijpende prediking van den vergankelijken en snel heenspoedenden tijd bepaalt ons tevens bij de onvergankelijke Levensbron.
Immers, de naderende jaarwisseling houdt in zich het onweerstaanbaar getuigenis, dat de tijd kort is.
Het leven is een damp,
De dood wenkt ieder uur.
Hoe menigeen is in den welhaast voltooiden jaarkring uit dit leven weggeroepen en voor Gods rechterstoel geplaatst; hoe velen hebben zich in rouw moeten kleeden om hun geliefde dooden. Wij vliegen daarhenen! Eiken dag van ons leven wordt ons dit gepredikt. Maar wanneer klinkt die verkondiging luider en wanneer grijpt zij ons allen met meerder drang aan dan bij het wegvlieden van het jaar! Wij gaan met rassche schreden de eeuwigheid tegemoet. Een engel zwoer bij Dien, Die leeft in alle eeuwigheid: „Daar zal geen tijd meer zijn.”
Vraagt, M. Gel. het u af voor het aangezicht van Hem, Die harten kent en nieren proeft, of gij kunt sterven? Kunnen wij God ontmoeten? Verschijnen voor Hem, Die van Zijn recht niet afstaan kan? Niemand, neen, niet een van alle Adams nakomelingen kan voor Gods rechterstoel bestaan. De geheele wereld ligt verdoemelijk voor God. Eeuwige verdoemenis wacht ons van nature in de plaats, waar Gods toorn brandt als een vuur, dat niet zal worden uitgebluscht. Wij moeten met God verzoend, zal het wel met ons zijn. Doch die verzoening is niet mogelijk zonder voldoening. En voldoening is niet mogelijk door den mensch. Weeg alle gerechtigheden der menschenkinderen samen in de weegschaal van Gods recht, en zij zijn te licht bevonden.
Om aan Gods recht voor de uitverkorenen te voldoen, heeft Gods eigen en natuurlijke Zoon Zijn hemeltroon verlaten en is Hij gevonden in de gedaante van een mensch, om Zich te offeren in den dood, ja in den dood des kruises. God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende.
Dat is de prediking van het Kerstwonder. Hierin is de zaligheid geopenbaard voor arme en doemwaardige zondaren. Och, dat onze ooren voor de prediking van die verlossing eens mochten geopend worden. Het wegvlieten van den tijd zou ons zoo bange niet wezen, als het nu menigmaal is, indien wij een Borg voor onze ziele mochten vinden. In Hem, Die den dood verslond tot eeuwige overwinning, is zelfs een grond van blijdschap, dat de eeuwigheid aanstaande is. Indien wij waarlijk deel mogen ontvangen door genade aan Christus en Zijne gerechtigheid, wij zouden den dood niet behoeven te vreezen. En er zijn tijden in het leven van Gods kinderen, dat zij met Paulus mogen zegen: Ik heb begeerte om ontbonden en met Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste. Dit gezond verlangen is gefundeerd op de ware gemeenschap aan Hem, Wiens komst in het vleesch wij dezer dagen mogen gedenken. Op Hem worden wij gewezen, op Zijne diepe vernedering. Hij de Koning der koningen nam ons vleesch en bloed aan uit een arme maagd in Bethlehems stal. Geringer, armer inkomst in de wereld is niet denkbaar. In doeken gewonden, ligt Hij neder in de kribbe. Hij, die het geen roof geacht heeft Gode de Vader even gelijk to zijn. Hij is God uit God; Licht uit Licht; waarachtig God uit waarachtig God. Hij was eer de wereld was; Zijn uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid! En Hij, de waarachtige God, door Wien de hemel en de aarde Zijn, Hij ligt als een hulpbehoevend kind in allerdiepste vernedering in de kribbe neder. Hij plaatst Zich in de plek Zions volks. De gegevenen Zijns Vaders zijn arme zondaren: schuldigen, die geen kwadrantpenning hebben om te voldoen; en Hij is om hunnentwil arm geworden, daar Hij rijk was, opdat zij door Zijne armoede zouden rijk worden.
O, dat Kerstfeest!
Wat rijke noodigingen aan gansch verlorenen! Dat zij komen en nemen het water des levens om niet. Voor geen rijke Oosterlingen is de stal gesloten, maar evenmin voor arme herders. Niemand is te arm; niemand te schuldig om genade te bekomen uit den geboren Sions-Koning. In Hem zijn eeuwige gerechtigheden. In Hem vrede op aarde besteld; een vrede, die alle verstand te boven gaat. Wat zouden wij anders voor een Zaligmaker zoeken? „Indien wij nu een Middelaar zoeken moesten, die ons goedgunstig ware, wien zouden wij kunnen vinden, die ons meer beminde dan Hij, Die Zijn leven voor ons gelaten heeft, ook toen wij Zijn vijanden waren? En zoo wij eenen zoeken, die macht en aanzien heeft, wie is er, die daarvan zooveel heeft als Degene, Die gezeten is ter rechterhand des Vaders en Die alle macht heeft in den hemel en op aarde? En wie zal eer verhoord worden dan de eigen welbeminde Zone Gods? Er is den menschen onder den hemel geen andere naam gegeven, door welken zij moeten zalig worden. Doch in Hem is dan ook alles, volkomen, wat tot onze zaligheid van noode is. Hij, die God is, boven al te prijzen in der eeuwigheid en die des vleesches en des bloeds der kinderen is deelachtig geworden; dat Hij een vrucht der lendenen Davids is, zooveel het vleesch aangaat; geworden uit het zaad Davids naar het vleesch; en vrucht des buiks van Maria; geworden uit een vrouw; een spruite Davids; een scheut uit de wortelen van Isai, gesproten uit het geslacht van Juda; afkomstig van de Joden, zooveel het vleesch aangaat; uit den zade Abrahams, aangezien Hij aangenomen heeft het zaad Abrahams, en is Zijn broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde; alzoo dat Hij in der waarheid is onze Immanuel, dat is God met ons.”
Maar zullen wij in dezen geboren Koning onze zaligheid hebben, dan moeten wij waarlijk deel aan Hem verkrijgen. Hij is niet voor alle menschen gekomen. Zijn volk zal Hij zalig maken van hunne zonden. Hij is een val en opstanding. Een val allen, die van Hem vreemdeling blijven; in wier harte wordt gemist de ware vereeniging met Hem door het geloof. Zij allen zullen vallen ten verderve, hoe gereformeerd wellicht hun belijdenis is, en hoe vroom ook hun gedrag. Vallen zullen zij, en eeuwig rouw bedrijven. O, oppervlakkig Christendom! Hoe ontzettend zal uw einde zijn! Kerstfeestvierders, uw Kerst-boomen en Kerstgeschenken en Kerstvreugde zullen eens op uw ziel branden. Wij moeten Christus leeren kennen en in Hem alleen ons leven vinden.
Niet aan alle menschen, hoofd voor hoofd, is met de geboorte van Christus blijdschap verkondigd. Tot de herders in Bethlehems velden klonk het woord van den engel: „Ik verkondig U groote blijdschap, die al den volke wezen zal.” U, niet allen; maar U, herders, van God uitverkorenen en begenadigden.
In den nacht is de engel aan de herders verschenen, toen zij de nachtwacht hielden bij hun kudden. Duisternis bedekte de aarde. En in hun harten? Hoe donker was de tijd, die aan de komst van Christus onmiddellijk voorafging. Onmogelijk was naar menschelijke berekening de vervulling van Gods beloften aangaande Messias. Davids huis was ten gronde geworpen; Davids troon door een Edomiet, een eeuwigen vijand van Israel, beklommen. Hoe moest nu vervuld de belofte, dat uit Davids lendenen Vorst Messias komen zoude? Wie zegt, welke overleggingen de harten der herders hebben vervuld en in welk een donkerheid hun ziele zich bevond, toen geheel onverwacht een engel des Heeren bij hen stond en hun groote blijdschap verkondigde, namelijk, dat hun „heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids.”
Zou Gods volk geen moed grijpen? Zoo menigmaal is het donker in het hart van Gods kinderen. Dat volk leert zich verloren kennen voor God. Buiten Christus blijft er hun geen hope over. Hun verlossing ligt in Hem, Die in Bethlehems stal ons vleesch en bloed aannam. Hij openbaart Zich aan hen, zoo Hij het niet doet aan de wereld. Welk een rijkdom van genade mag Gods volk dan in Hem door het geloof aanschouwen. Hij wordt hun ziele dierbaar. Ja, met de bruid roepen zij: „Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk.” O, kostelijke tijd! De glans van Christus; het heil in de belofte verdrijft alle donkerheid van zonde en schuld; van veroordeeling en ongeloof; van aanvechting des Satans en vreeze voor bedrog. Maar tegenover die troostrijke tijden staan zooveel andere. Dagen, waarin de vrucht niet genoten wordt en Christus zich aan het oog des geloofs niet vertoont. Hoe meer Gods volk van de gestalten der ziel als grond van zaligheid mag worden afgebracht, hoe noodzakelijker de vereeniging met Christus hun wordt. Want buiten Hem is een eeuwig zielsverderf. Hier zijn nachten van bestrijding zoo groot, dat dikwerf alles verloren schijnt.
De Heere is niet voor alle menschen gekomen. Ook niet voor alle gedoopten en voor alle kerkgangers. Welnu, waaruit zal onze ziel weten, dat Hij voor ons gekomen is? Alleen door Zijne openbaring en de verzegeling des Heiligen Geestes. U geboren de Zaligmaker! O, dat U! Zoo mocht het met den Kersttijd eens in het hart van vele bekommerde zielen klinken, wien het om Christus te doen geworden is. Hoe lang hebt gij reeds uitgezien; hoe menigmaal verlangt den dag te zien, hoe dikwerf gehoopt op Gods beloften, en met al uw leven, bidden, werken staat gij voor de ware vereeniging des geloofs, en is het u, of gij zonder Christus in de wereld zijt. Maar hoort nu die troost-mare: Ik verkondig U groote blijdschap. Het worde u gegeven, hopende zielen, uw Zaligmaker te ontmoeten, Christus den Heere, in de stad Davids. Wij mochten door het oprechte geloof Christus eigenen, als vrucht van de inlijving in Hem door den Heiligen Geest. In Adam zijn wij met alle menschen verdoemelijk voor God; in Christus zijn de uitverkorenen rechtvaardig gesteld; in Adam zijn wij allen den dood onderworpen; in Christus is het leven der gegevenen des Vaders aan Hem. O, dat wij door het geloof in Christus mogen ingaan, Die het voorwerp is van des Vaders liefde en in Wien de Heere lust heeft aan hen, die van nature voorwerpen van Zijn toorn en gansch walgelijke schepselen zijn. Zijn Geest getuige met onze geest, volk van God, dat wij kinderen Gods zijn.
De groote blijdschap die de engel verkondigde, geldt al het oprechte volk van God. Het is de blijdschap, waarmede Christus de Zijnen verheught; een geestelijke, hemelsche en eeuwige blijdschap. Hier in dit moeitevolle leven, in allen druk en in de bangste tijden wil Christus de Zijnen verheugen. Het is een nauwelijks zalig worden en toch een zeker zalig worden de verheugingen in Christus mogen onze ziel vervullen.
Dat de onwrikbare vastheden van de genade in Christus ons sterken, opdat wij als helden het slijk der straten treden. De liefde van Christus is sterker dan de dood en harder dan het graf. Die liefde verzadige ons. O, eenmaal zal de volheid van die liefde in eeuwige, ongestoorde blijdschap de gekochten met Christus’ bloed doen deelen. Eeuwige blijdschap zal op uw hoofd zijn, als gij er toe verwaardigd werdt God zonder zonde, volmaakt in eindelooze eeuwigheid te prijzen. Die blijdschap vervulle onze harten. Ons Kerstfeest zij niet hol en ledig. Maar Christus wone rijkelijk in u en verdrijve leed en smart en doe smaad en hoon ons licht achten, wetende dat welhaast die geboren Middelaar komen zal en Hij zal de Zijnen opnemen in eeuwige heerlijkheid.
Rev. G.H. Kersten (1882–1948) served congregations at Meliskerke, Rotterdam-Centrum, and Yerseke in the Netherlands, and was the primary individual involved in the organization of the Gereformeerde Gemeenten (Netherlands Reformed Congregations) in 1907.D
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1988
The Banner of Truth | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1988
The Banner of Truth | 28 Pagina's