Hij Moet Wassen...
In het woord van onze korte overdenking worden wij in gedachten gevoerd naar de eerste tijd van Jezus’ openbaar optreden. Met de doop door Johannes en de verzoeking in de woestijn heeft Hij openlijk Zijn Middelaarsbediening aangevangen.
Thans ontmoeten wij Jezus met Zijn discipelen in het land van Judea. Hij predikt daar en Zijn discipelen dopen. En dan lezen we in vers 23: “En Johannes doopte ook in Enom bij Salim.” En zie, dan rijst er een geschil tussen enigen uit de discipelen van Johannes en de Joden over reiniging. “Rabbi”, zo zeggen zij, “Die met u was over de Jordaan, Welken gij getuigenis gaaft, zie, Die doopt, en zij komen allen tot Hem.”
Het is hun een doorn in het oog dat de mensen niet meer tot Johannes maar tot Jezus gaan. Zij dachten ook zeker door het brengen van deze boodschaap het hart van Johannes wel te strelen. Maar hoe vergissen zij zich in hem. Johannes wijst hen terecht met de woorden uit vers 27: “Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven zij.”
Gaarne herhaalt hij het woord dat hij eenmaal sprak tot zijn hoorders: “Ik ben de Christus niet.” Nee, Johannes was de Bruidegom niet, maar begeerde slechts een vriend van de Bruidegom te zijn. Hij verheugde zich ook zeer de stem van Hem te mogen horen. Gaarne treedt hij op de achtergrond. Hij getuigt daar ook van: “Hij moet wassen, maar ik minder worden.”
Johannes heeft maar één begeerte, nl. dat Christus als de Zone Gods, als de Gezondene des Vaders een steeds grotere plaats mag ontvangen in de wereld, in de kerk, maar bovenal in de harten van Zijn volk. Gelijk een bruidegom een steeds grotere plaats ontvangt in het hart van zijn bruid, zo moet Christus als de Bruidegom van Zijn Kerk steeds meer plaats ontvangen in het hart van Zijn duurgekochte gemeente. Christus moge door weder-barende genade des Geestes nog zo’n grote plaats in het hart van een zondaar gekregen hebben, toch blijven er echter vele dingen over, waar het hart gedurig mee vervuld is en waar Christus in gemist wordt. Nee, ’t is niet genoeg dat Christus bij aanvang het hart van een zondaar inneemt; Hij moet daarbinnen ook wassen en toenemen. Hoe noodzakelijk dat Hij steeds meer een gestalte in het hart verkrijgt opdat Zijn volk niet anders zou willen weten dan Jezus Christus en Die gekruist.
Dit zal de gedurige begeerte moeten zijn ook van Gods knechten, dat niet zij, maar Hij moge wassen. We lezen op het graf van de godzalige Brakel: “Hier rust hij die niet rusten kon, voor hij voor Jezus zielen won.”
Wat een gelukkig volk dat door genade zo op de achtergrond mag treden. Hij moet wassen! Dit is het grote levensdoel van Johannes, en dit zal ook het grote oogmerk moeten zijn van geheel Gods kerk. Welk een droevig, ja, godonterend verschijnsel, wanneer na ontvangen genade de mens gaat wassen en zichzelf gaat verheffen op de hem van God geschonken weldaden. Krachtig klinkt daarom de prediking: “Hij moet wassen.”
Nee, het is onmogelijk dat Jezus Zich met een kleine plaats in het hart tevreden kan stellen. Bij velen van Gods volk heeft de dienstknecht een grotere plaats in het hart dan de Meester. Christus moet wassen! En wanneer wast Hij?
Wel geliefden, wanneer zij minder worden in zichzelf. Naar gelang Gods Kerk zichzelf gaat kennen als een onvruchtbare boom, zal Christus gaan wassen als die Boom des levens. Hij zal nooit anders kunnen wassen in het hart van Zijn volk dan door een weg van minder worden in zichzelf. Wanneer Christus voor ons wordt tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en volkomen verlossing, moeten wij met onze wijsheid, gerechtigheid en heiligheid de dood in. Welk een pijnlijke weg is dit voor het vlees, want wij willen niet minder worden. ’t Fundament wordt steeds meer blootgelegd, zodat zij gaan uitroepen: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van een lichaam der zonde en des doods?” Nee, ’t is geen gebrek aan wasdom wanneer ge steeds meer aan eigen krachten leert wanhopen, en uw armoede en onmacht meer en meer moet ervaren.
“Hij moet wassen en ik minder worden” houdt in: met alle eer van de mens naar de mesthoop; alles buiten Christus schade en drek te achten! Ge moet steeds tot onder het nulpunt dalen, ja uzelf als een kaars laten opbranden.
Zeg mij, gij die door genade uzelf leerde kennen, waar werd het bloed van Christus u eerst recht dierbaar? Waar leerde u Christus het meest kennen in Zijn ongehouden trouw? Was het niet daar waar ge als een failliet geslagene en bankroetier op de wereld kwam te staan?
“Hij moet wassen, maar ik minder worden”: dat is dan ook een zaak waarmee ge hier nimmer aan een eind komt. Paulus zei eenmaal: “Ik sterf alle dagen.” Dit te beoefenen doe ons steeds met de dichter uitroepen: “Leer mij, o God van zaligheden, mijn leven in Uw dienst besteden; Gij zijt mijn God, vat Gij mijn hand. Uw goede Geest bestier mijn schreden, en leids mij in een effen land.”
Ds. J. Mijnders is emeritus predikant der Gereformeerde Gemeenten. Van 1970-1991 heeft hij de gemeenten Rijssen, Ridderkerk, en Veenendaal gediend.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992
The Banner of Truth | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992
The Banner of Truth | 28 Pagina's