Lijdzaamheid (1)
De apostel begeert de gelovige Hebreen te bemoedigen temidden van het lijden en de verdrukking waarin ze delen en wekt hen op te volharden in het geloof. Bijzonder hebben zij daartoe lijdzaamheid van node. Dat is wat anders dan lijdelijkheid. Lijdelijk zijn we allen krachtens onze natuurstaat — onbekommerd, zorgeloos, en dodelijk gerust onder alles wat ons overkomt. De één zegt: het zijn geen mensen die het ons aandoen. En al zeggen we dat niet hardop dan denken we het toch, want het bedenken des vieses is vijandschap tegen God en het vlees onderwerpt zich der wet Gods niet want het kan ook niet.
Lijdelijk zijn we dus van nature allen; dat behoeven we niet meer te worden. Zonder God zijn we in dit leven.
Maar hier wordt niet van lijdelijkheid gesproken maar van lijdzaamheid. Dat is vrucht van genade, door de Heilige Geest in het hart van al Gods ware volk verheerlijkt, waardoor, als deze in beoefening mag worden gevonden, er onderwerping aan de Heere, aan Zijn wil en welbehagen, en een achter Hem aankomen in wat Hij te dragen geeft zal zijn. In Romeinen 5 getuigt de apostel: “En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt.” Gods volk moet het tot schuld en smart inleven dat het daar van zichzelf niets van heeft; integendeel, er is een onverenigd zijn met de wegen die de Heere houdt. Men verdenkt Hem dan van onrecht en roept met Jacob uit: “Al deze dingen zijn tegen mij,” en met Asaf, “Zou er wel wetenschap zijn bij de Allerhoogste?”
Maar als de Heere inwint mag men iets leren van de ware lijdzaamheid en het onvoorwaardelijk zich aan de Heere toevertrouwen in de bangste omstandigheden.
Temidden van het lijden en de drukwegen, die het deel van Gods volk zijn naar Gods eeuwige raad, heeft ze lijdzaamheid van node, waar het Hem behaagt Zijn Kerk door lijden te heiligen. En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen, die door dezelve geoefend zijn” (Heb. 12:11).
De Heere legt de mens niet teveel op; de onderwerping geeft rust en in het kruis geeft Hij zijn Kerk goede moed. “Zonder troost ze niet sterven,” getuigde Datheen. Maar om te volharden tot het einde is lijdzaamheid van node, want dat is Gods wil. De apostel zegt dan ook, “Opdat gij de wil Gods gedaan hebbende.”
Hoewel God een eenvoudig Wezen is en er ook maar een wil in God is, maken we toch onderscheid tussen de verborgen en geopenbaarde wil Gods — of de wil des besluits en de wil der bevelen. De wil van Gods besluit is ons verborgen maar kan ook door geen mens tegengestaan worden, terwijl dat wel geschiedt met de wil van Gods bevel. Van nature willen wij krachtens onze diepe val in Adam niet meer wat de Heere wil, en wat Hij niet wil dat willen wij. Het is genade als ’t anders mag zijn en dat blijkt ook duidelijk uit de vrucht.
Toen Paulus op de weg naar Damascus door de Heere werd staande gehouden riep hij uit: “Wat wilt Gij dat ik doen zal?” De wil van dat volk zoals onze vaderen belijden wordt overgebogen zodat zij die niet wilden nu metterdaad willen.
Is dat dan altijd het geval? Neen, zij moeten er telkens weer voor ingewonnen worden. In de weg van ware zielsontdekking komen ze er meer en meer achter dat hun bestaan openbaart: “Het goede dat ik wil dat doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil dat doe ik.”
Ds. M. Mondria is predikant van de Gereformeerde Gemeente te Waardenburg.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1992
The Banner of Truth | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1992
The Banner of Truth | 28 Pagina's