Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gebed van de Kananese vrouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebed van de Kananese vrouw

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij!” (Mattheus 15:25).

Wat kunnen we in Gods Woord veel lezen over het gebed van Gods volk. In verschillende psalmen kunnen we een gebed vinden, maar ook in vele geschiedenissen van het Oude- en het Nieuwe Testament vinden we beschreven hoe de Heere Zijn volk op hun gebed uitkomst wil schenken in de bangste omstandigheden waarin zij zich bevinden.

Het gebed van de Kananese vrouw is wel één van de kortste gebeden die we in Gods Woord kunnen vinden. Kort bidden kan een bewijs zijn dat het ware leven der genade ontbreekt, maar ook een teken zijn van dodigheid. Hier wijst het op de allergrootste nood.

De geschiedenis van de Kananese vrouw is een wonderlijke geschiedenis. We lezen dat de Heere Jezus vertrekt naar de delen van Tyrus and Sidon, en dat deze vrouw uit die landpalen komt. De Heere brengt Zijn volk tot het middel en het middel tot Zijn volk. Waarom deze vrouw de Heere zoekt? De oorzaak ligt in de trekkende liefde des Vaders, Die door Zijn Geest tot de Zoon trekt: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke” (Johannes 6:44). Nooit zal een mens uit en van zichzelf de toevlucht nemen tot de Heere als een verloren zondaar, dan alleen door de trekkende liefde des Vaders. Dat is de diepste oorzaak.

Maar de aanleiding, waarom deze vrouw door het toevlucht-nemende geloof zich met haar nood tot Christus heeft mogen wenden is, dat haar dochter deerlijk van de duivel was bezeten. Al zal ziekte, moeite, en verdriet, en welke verdere nood ook als bitter vruchtgevolg van de zonde wordt ondervonden, ons uit zichzelf nooit tot de Heere wenden, Hij kan het wel gebruiken als een middel in Zijn hand. Zo is het ook bij deze vrouw.

Dat er nood bij haar is blijkt duidelijk uit haar bede en ook uit haar aanhouden in het gebed: Zij riep tot Hem, zeggende: “Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner, mijn dochter is deerlijk van den duivel bezeten.” Hoe wordt zij in haar komen tot Hem zwaar beproefd. Hij antwoordde haar niet één woord, hoezeer ze Hem ook achterna geroepen heeft.

Hoe beproeft de Heere Zijn volk zo dikwijls als Hij niet dadelijk antwoord geeft op hun gebed. Welke diepe wegen zijn het voor hen, als zij bij dagen en bij nachten tot Hem roepen, en Hij niet van hen af schijnt te weten, hoewel ze daarop geen enkel recht hebben.

Ook de discipelen doen nog een gebed. Zij baden Hem, zeggende: “Laat haar van U, want zij roept ons na.” Sommigen menen dat de discipelen wilden dat de Heere Jezus het haar verbieden zou om Hem nog langer na te roepen. Dus zo deden de discipelen dan een gebed tegen het gebed van deze vrouw in. Daarvan weten ook degenen, die een waar gebed mogen opzenden tot de Heere, als ze niet alleen van buiten maar ook van binnen zoveel tegen krijgen. Het kan ook zijn dat de discipelen Hem gevraagd hebben haar maar zo spoedig mogelijk te willen helpen, opdat ze dan niet langer door haar zouden worden nageroepen. De discipelen wilden toch maar zo vlug mogelijk van haar verlost zijn, maar de Heere wilde juist door deze beproeving haar temeer aan Zich verbinden, daardoor kon ze Hem niet loslaten.

Christus heeft gezegd: “Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israels.” Daar behoorde de Kananese vrouw niet bij. Zij kwam uit Tyrus en Sidon, net als de goddeloze koningin Izebel. Haar voorgeslacht, haar afkomst, haar leven, haar zonden en schuld maakten haar waardig door Hem verworpen te worden. En toch kon zij van de Heere niet vandaan blijven. Ook al scheen er voor haar geen open oor bij Hem te vinden, ze hield aan omdat de nood drong. Eén woord slechts uit Zijn mond te vernemen, meer behoefde ze niet. Hoe ligt daarin het leven verklaard van een arm en ellendig volk, Hoevelen zijn daar vreemdeling van.

“Heere, help mij!” Dat blijft tenslotte van haar gebed over, als de Heere haar heeft gezegd, dat Hij niet gezonden is dan tot de verloren schapen van het huis Israëls, en daar behoorde deze Kananese niet bij. Voor haar was er geen open oor bij Christus te vinden. Ze kon dus weten waar ze aan toe was. En toch hield ze aan, door de nood gedreven. Het nabijkomende werk wordt boos als het erbuiten wordt gezet en keert zich af, maar bij deze vrouw komt hier juist openbaar dat ze niet uit zichzelf naar de Heere Jezus is gegaan, maar dat de Vader haar trekt.

Welk een kort, ootmoedig, afhankelijk, rechteloos en waar gebed vinden we bij deze vrouw. Het gaat hier niet alleen maar over haar kind, maar het wordt persoonlijk nood bij haar. “Heere, help mij!” Zal zij beschaamd uitkomen, en met haar dat bedelarme volk dat niet meer overhoudt dan: “Heere, help mij”? Neen! Ze wordt wel zwaar beproefd als de Heere haar zegt dat het niet betamelijk is het brood der kinderen te nemen en de hondekens voor te werpen.

De Heere zegt haar hier als het ware: “Voor u kan het niet, u bent geen kind maar een hondeke.” Maar dit antwoord van Hem mocht zij temeer aangrijpen om aan te houden als op hoop tegen hoop. Ze keert niet terug als een hond tot zijn uitbraaksel. “Ja Heere,” zegt zij, “Ik ben een hond, een gevloekte, doch de hondekens eten ook van de brokskens die daar vallen van de tafel hunner heren.” Daarop heeft de Heere haar geantwoord. Wij zouden deze vrouw mogelijk een kleine in de genade noemen, maar de Heere zegt: “O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt.”

Wat kunnen we in deze geschiedenis duidelijk zien waarin het ware gebed bestaat. Het wordt uit de nood opgezonden en het geschiedt in het geloof, dat door alle omstandigheden heenbreekt, al wordt dat volk in het gebed zwaar beproefd. Wat zien we bij deze Kananese ook een diep gevoel van eigen onwaardigheid om nog door God verhoord te worden. Ze is er niet boos om geworden als ze bij een hondeke werd vergeleken, maar door het geloof mocht ze aanhouden en de Heere smeken of er voor zo'n hondeke nog een brokske bij mocht zijn, dat Hij van Zijn tafel zou willen laten vallen, en haar verwachting is niet beschaamd.

Schenke de Heere ons dat ware gebed, gelijk we van Saulus van Tarsen lezen: “want zie, hij bidt.” Al moeten we allen bidden, de beleving dat we in waarheid niet kunnen bidden, zal ons in het nauw brengen en doen uitroepen: “Heere, leer mij bidden,” opdat we onze nood en ellendigheid recht en grondig leerden kennen eer het te laat is, en we tot de bergen en tot de heuvelen zullen bidden: “Bedekt ons.” Maar wat zal het meevallen voor een mens die in zijn onwaardigheid Gods troon aanloopt, die God vrij leert laten, maar niet los kan laten. Die zelfs leren walgen van hun eigen bidden, maar welk een wonder dat de Heere naar een onwillige bidder nog wil horen, die al wat afgeworsteld heeft in het verborgene, maar aan wie de Heere wil tonen een horend en verhorend God te zijn, Die Zich ontfermt op het gebed, tot de verheerlijking van Zijn Naam en tot zaligheid van hun ziel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1999

The Banner of Truth | 28 Pagina's

Het gebed van de Kananese vrouw

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1999

The Banner of Truth | 28 Pagina's