Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hij moest!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hij moest!

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En Hij moest door Samaria gaan” (Johannes 4:4).

Wanneer wij dit Schriftgedeelte met elkaar overdenken, dan willen wij in het bijzonder letten op het woord “moest,” zoals dit in deze tekst voorkomt. Het gaan door Samaria is op zichzelf reeds iets bijzonders. Geen Jood zou door dit land reizen. Wanneer men van Galilea in het noorden naar Judea in het zuiden reisde, nam men liefst de weg door het Overjordaanse, opdat men het vervloekte land der Samaritanen niet behoefde door te reizen.

De Samaritanen waren een doorn in het oog van de Joden. Ze zijn voortgekomen uit een vermenging van, ten tijde van de ballingschap, nog in Kanaan overgebleven Joden en Babyloniers en andere heidense volken, die toendertijd Kanaan gingen koloniseren. Het gevolg van deze vermenging was ook een vermenging van heidense en Joodse beschouwingen, zodat de godsdienst van de Samaritanen een mengelmoesje van allerlei ideeën was. Ondanks dat voerden ook de Samaritanen, en niet geheel ten onrechte, de pretentie, dat zij van Abraham afstamden en lieten zich daar evengoed als de Joden op voorstaan.

De rechtgeaarde Joden ergerden zich het meeste. Er was dan ook een voortdurende vijandschap tussen Joden en Samaritanen, en dezen zochten met elkaar niet de minste gemeenschap. Nu lezen wij, dat Jezus ook opgaat van Judea naar Samaria. Hij had Zich ook bij de gangbare gewoonte kunnen aansluiten en Zijn reis kunnen maken door het Overjordaanse om op die wijze op de plaats van Zijn bestemming aan te komen. Jezus gaat echter door Samaria. Hij moest dat doen. Niet dat de weg door het Overjordaanse afgesloten was en Hij daardoor de weg door Samaria nemen moest; neen, dit “moeten” van Christus heeft een geheel andere oorzaak.

Hij is op de aarde gekomen om de Raad Zijns Vaders te dienen en uit te voeren. In die Raad zijn de uitverkorenen Hem gegeven en die zal Hij kopen door Zijn bloed en toebrengen tot de gemeente die zal zalig worden door Zijn Geest. Nu moet Hij, uit kracht van die Raad Gods door Samaria gaan, want in dat land moet Zijn werk ook volbracht worden aan een vrouw. Een vrouw, die wellicht tot één van de onbetamelijkste vrouwen van het Samaritaanse volk heeft behoord. Die vrouw is in Gods genadig welbehagen bestemd tot een vat der barmhartigheid, waarin de Heere Zichzelf verheerlijken wil. Daarom kan het niet anders, of Christus moest door Samaria gaan, want de tijd des welbehagens is voor die vrouw gekomen.

Zijn moeten is echter ook een willen. Christus moet niet alleen omdat Hij Zich aan de Raad Gods gebonden weet, maar ook omdat het Zijn hoogste lust is om de Raad des Vaders te volbrengen. Hij wil niet anders. Wat voor Hem een “moeten” is, is voor Hem ook een lust. In het dienen van Zijns Vaders Raad openbaart zich de grootheid van Zijn liefde. Immers dat die liefde groot is, blijkt ook in Zijn willen gaan door zulk een zondig land als Samaria.

Zijn gaan door Samaria zal Hem des te meer aan de smaad en vijandschap van de Joden blootstellen. Het zal voor Hem niet alleen smaad en vooroordeel medegebracht hebben, maar zelfs ook verwondering en verbazing bij degenen die Hem volgden. We lezen toch, dat de discipelen zich verwonderden dat Hij met een vrouw sprak. Dit moeten wij in het bijzonder zien in verband met het feit, dat Hij in Samaria met een vrouw sprak, dus een Samaritaanse. Christus vliedt en ontloopt de smaadheid niet die Hem zal worden aangedaan als het gaat om de uitvoering van de Raad Zijns Vaders en de verheerlijking van Zijn liefde. Dit is duidelijk te lezen in het geschiedverhaal dat onze aandacht vraagt.

Ziet dan, hoe Hij Zijn liefde gaat openbaren. Die liefde is een opzoekende liefde. Niet de Samaritaanse vraagt naar de komst van Christus bij de waterput; maar de liefde van Christus zal die vrouw bij de waterput opzoeken en vinden. Die liefde zal haar uit de zonde en werelddienst uittrekken en haar maken tot een voorwerp van Zijn genade. Zo is dan ook altijd de liefde des Heeren het eerst. Altijd zoekt die liefde voordat de zondaar Hem ooit zoeken gaat.

Hij gaat dan ook steeds door het land van Samaria, het land dat door de Farizeeërs en Schriftgeleerden gemeden wordt, om er de Raad des Hemels te dienen en de schapen, die van Zijn stal niet zijn, bijeen te vergaderen. Wat zouden we oneindig bevoorrecht zijn, wanneer dat in ons leven ook praktijk worden mocht.

Wij wonen van nature toch allen in dat land van Samaria. Het is het land van de zonde. Ook al worden we bewaard voor de zonden waarin anderen vallen en waarin anderen zich uitleven, van nature is er in de grondslag van ons bestaan geen onderscheid. Dan liggen wij allen in de doodstaat. De zaden der boosheid zijn in ons. De beginselen van alle zonden zijn in ons te vinden. Zo de Heere ons aan onszelf overliet, wij zouden van anderen niet te onderscheiden zijn.

Het betaamt ons dan ook geenszins hoogmoedige en zelfverheffende gedachten te hebben in vergelijking met anderen. Welgelukzalig is dan ook in dit opzicht de mens, die gedurig vreest. Wij zullen toch door dezelfde genadekracht getrokken moeten worden, als waardoor deze vrouw getrokken is en door de bediening van dezelfde liefde. Wanneer het waar geworden is, dat de kracht van genade uittrok uit de zonde en wereldliefde, waarin wij terneder lagen, dan zal het volk, dat het voorwerp ervan werd van achteren in dat “moeten” van Christus zich gaan verlustigen. Van de zijde van de mens is er geen “moeten,” evenmin een “willen,” ja, het tegenovergestelde! “Wijk van mij, want in de kennis van Uwe wegen heb ik geen lust.”

Maar dan dat onbegrijpelijke: Er is een “moeten” van Gods kant. God wil dat zij er uitkomen en Hem zullen worden toegevoegd. Dan kunnen ze ook door geen zondemacht, hoe die ook in hun verdorven natuur is gegrond, gehouden worden. Zij moeten komen. Christus Zelf zal door de bediening van Zijn genade, die Hij door Zijn genademiddelen en instellingen op aarde verheerlijkt, dat “moeten komen” in hun leven uitwerken. Hij zal echter dat “moeten komen” tot een willen maken. Voor Hem, de gezegende Christus, was hetgeen wat moest, de hoogste lust, maar Hij zal ook maken, dat hetgeen, dat moest in het leven van Zijn kerk, hun lust en innige begeerte wordt.

Al is er dan een moeten van Gods zijde, nooit zal een mens tot de Heere getrokken worden tegen zijn wil, want de van God afgekeerde wil en genegenheid wordt omgebogen om te willen wat de Heere wil. En wat zal nu alleen maar kunnen doen buigen? De kracht van de liefde. De liefde deed Christus gaan. De liefde tot de eer van Zijn Vader, de liefde tot het Hem gegeven volk. Door deze liefde was het ook Zijn lust. Daardoor trok Hij deze vrouw. Daardoor zal Hij dit goddelijk “moeten komen” ook in het leven van de Zijnen maken tot een “willen komen.” Dan zal door Zijn liefde datgene wat ook in ons leven een moeten naar Gods raad is, voor ons kunnen worden een heilig en hartelijk willen.

De kerk des Heeren zal door vele wegen moeten gaan, waardoor het vlees niet zal willen, waartegen het vlees in opstand komt, ja, waartegen het vlees brult. Smartelijke en bittere wegen. De raad des Heeren zal echter bestaan. Christus gaat hier ook een voor Hem vernederende weg, maar Hij wil, omdat het de weg des Vaders is. Hij gaat hier ook als Borg, opdat Hij de Zijnen in alles te hulp zal komen. Door deze liefde weet Hij ook de Zijnen te neigen tot de wil des Heeren.

Wanneer Gods kerk op die Overste Leidsman en Voleinder des geloofs mag zien, dan zal het ook mogelijk zijn om gewillig in de smartelijke wegen Gods te volgen. Dan worden schijnbaar kromme wegen des Heeren recht, dan worden Zijn smartelijke bezoekingen bewijzen van Gods liefde en gunst. Dan zal het einde van de weg leren, hoe God verheerlijkt werd, ook door het gaan door Samaria. Christus gaat dit schandeland in en Hij verheerlijkt er Zijn Goddelijke Vader; de kerk mag Hem volgen. Die moet ook door Samaria, maar de Sionieten leren ook daarin:

Heilig zijn, o God, Uw wegen, Niemand spreek' Uw hoogheid tegen,

Wie, wie is een God als Gij, Groot van macht en heerschappij?


Des Heeren wet nochtans Verspreidt volmaakter glans, Dewijl zij 't hart bekeert, 't Is Gods getuigenis, Dat eeuwig zeker is, En slechten wijsheid leert. Wat Gods bevel ons zegt, Vertoont ons 't heiligst recht, En kan geen kwaad gedoogen. Zijn wil, die 't hart verheugt, Eischt zuiverheid en deugd, Verlicht de duister' oogen.

Des Heeren vrees is rein; Zij opent een fontein Van heil, dat nooit vergaat. Zijn dierb're leer verspreidt Een straal van billijkheid, Daar z' all' onwaarheid haat. Z' is 't menschdom meerder waard, Dan 'fijnste goud op aard; Niets kan haar glans verdooven; Zij streeft in heilzaam zoet, Tot streeling van 't gemoed, Dan honig ver te boven.

— Psalm 19:4-5

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2001

The Banner of Truth | 28 Pagina's

Hij moest!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2001

The Banner of Truth | 28 Pagina's