Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar de CATECHISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar de CATECHISATIE

DE OPENBARING GODS

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De algemene openbaring (slot).

In haar schone belijdenis gelooft en belijdt de kerk, dat God Zich door twee middelen geopenbaard heeft: in de natuur en in de Heilige Schrift.

Wij bespraken, dat tussen beide geen tegenstrijdigheid mag gesteld worden.

We zouden het zo kunnen zeggen, dat de bijzondere openbaring Gods in de Heilige Schrift de VERDIEPING is van de algemene openbaring, en wel met de kennis van Christus, die tot zaligheid onmisbaar nodig is.

Die kennis kan de natuur, de schepping niet geven. In Zijn ondoorgrondelijke wijsheid en genade heeft de Schepper van hemel en aarde, met Wie wij de levensband in ons verbondshoofd Adam hebben verbroken in het paradijs, Zich wederom geopenbaard in Zijn Zoon, Jezus Christus, de Verbondsmiddelaar, als een ontfermend en vergevend God voor een diep-schuldig en doemwaardig volk! En deze openbaring hebben wij in de HEILIGE SCHRIFT, Gods onfeilbaar Woord.

Maar wanneer wij dus niet door de natuurlijke Godskennis zalig kunnen worden (dealgemene openbaring) waartoe dient dan nog de kennis Gods uit de natuur?

Dit geeft Gods Woord ons duidelijk aan. We lezen in Rom. 1 : 20: „Want Zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn”.

Twee zaken blijken hieruit.

Dat God dus Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid in de werken Zijner schepping bewijst. We bespraken reeds de „ingeschapen” kennis. Deze is een onbepaalde, aangeboren indruk in het hart van de mens, dat er een Opperwezen is. Te weten wie die God is, daarvoor is nodig de bijzondere openbaring in de Heilige Schrift. Ten tweede verklaart deze tekst, dat de kennis Gods uit de natuur, die onbepaalde indruk, de mens verantwoordelijk stelt: „opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn”. Naar de ingeschapen wet zullen ook de heidenen geoordeeld worden, Rom. 2.

Dragen wij, die onder het Evangelie leven, niet een meerdere en zwaardere verantwoordelijkheid?

Ongetwijfeld! Wij zullen ook naar Gods wet en het ontvangen Evangelie geoordeeld worden. „En zovelen er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden”, Rom. 2 : 12. En ten opzichte van de verwerping van het ons toebetrouwde Evangelie geldt het woord van Christus o.m. „Het zal Tyrus en Sidon verdragelijker zijn in de dag des oordeels dan ulieden”, Matth. 11 : 24. Maar naardien de mens ten volle verantwoordelijk gesteld wordt, staat het dan niet aan de mens zelf om te geloven en zich te bekeren? Zoals velen de verantwoordelijkheid prediken, lijkt dit wel zo.

Gods Woord leert duidelijk, dat het geloof een gave Gods is (Ef. 2). Ook de belijdenis spreekt duidelijke taal. We lezen in Dordtse Leerregels III/IV-10: „Maar dat anderen, doordebediening des Evangelies geroepen zijnde, komen, dat moet men de mens niet toeschrijven, alsof hij zichzelf door zijn vrije wil zou onderscheiden van anderen, die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn (hetwelk de hovaardige ketterij van Pelagius stelt); maar men moet het Gode toeschrijven, Die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo ook diezelfden in de tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigt, en, uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het rijk Zijns Zoons overbrengt, opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenen, Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, en opdat zij niet in zichzelf, maar in de Heere zouden roemen, gelijk de apostolische schriften doorgaans leren”.

Waartoe moet echter de verantwoordelijkheid de mens uitdrijven?

Tot het ernstig waarnemen van de middelen der genade: het lezen van Gods Woord, de prediking getrouw beluisteren, Gods Woord onderzoeken en smeken of de Heere deze middelen wil zegenen met de werking van Zijn Heilige Geest in het hart tot waarachtige bekering! Zie ook hiervoor D. Leerr. III/IV-16 en 17.

R’dam-West

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Naar de CATECHISATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's