Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jisken Pieters Hijlaridis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jisken Pieters Hijlaridis

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

3.

Jiskens oudste dochter was dus gevaarlijk ziek, ja zij lag op haar uiterste.

De schrijver van de brief over Jiskens verborgen leven met God werd hierdoor getroffen, want hij wist dat juist deze dochter haar oogappel was. Hij gevoelde een aandrang in zich om de Heere voor haar te vragen en haar zelf te bezoeken.

De volgende morgen begaf hij zich op weg en reeds aan het ‘huis van de vriendin, die hem de boodschap gebracht had, vernam hij, dat het meisje was gestorven. Met aandoening trad hij een half uur later de woning binnen, die aan alle zijden gesloten was en waar hij Jisken in haar woonkamer gezeten vond.

„Jisken”, zei hij, „ik weet het reeds wat de Heere u gedaan heeft en o, hoe gaarne zou ik in deze smartelijke weg een woord van troost en bemoediging u toespreken, maar eerst wil ik u vragen, wat gij nu van de Heere en van de weg, die Hij met u houdt, denkt”.

„Ga zitten”, zeide zij zeer bedaard tot hem, „en ik zal u die vraag beantwoorden. Ik denk van de Heere niets kwaads, want wat Hij mij geleend heeft, heeft Hij teruggenomen. Vele zoete dagen heeft de Heere mij door middel van dit kind gegeven. Och, had ik een hart om het ook nu met dankzegging te erkennen. Maar de Heere zag, dat ik misbruik maakte van Zijn gaven, dat mijn hart te veel gehecht was aan mijn kind, en nu toont Hij mij, dat Hij jaloers over mij is en dat is mij een bewijs Zijner eeuwige liefde, want de liefde is altijd jaloers. Zou ik het dan kwaad noemen als de Heere wegneemt wat er tussen Zijn liefde en mijn hart in de weg staat? Neen, eerst heb ik deze nacht geweend en ik zou mijn adem wel uit mijn mond hebben willen nemen, indien ik er mijn kind mee in het leven had kunnen houden, want mijn vlees was als verscheurd, maar de Heere heeft mij stil en bedaard gemaakt. Toen ben ik gaan opmerken, dat juist de pijn, die ik gevoelde over ’s Heeren daden, mij bewees, dat er nog zoveel in mij is, dat sterven moet. En omdat ik niet kan en niet wil, daarom is de Heere zo goed om mij dat sterven, dat kruisigen van eigen zin en eigen gedachten te leren. En nu weet ik wel, dat ik lijdzaammakende genade nodig heb om deze weg stil en onderworpen te volgen. Maar terwijl ik die behoefte erken is het mij toch onmogelijk in de Heere iets anders te zien en van Hem te zeggen dan dat Hij goed is en dat Zijn weg recht is”.

Op deze wijze ging zij geruime tijd voort, terwijl het hem verkwikte, die haar zo hoorde spreken. De opmerkingen, die zij van tijd tot tijd maakte, bewezen — zo schrijft hij — duidelijk hoe zij ook in deze weg aan de voeten des Heeren zat te luisteren en er daardoor vruchtbaar in verkeerde.

„O, mijn vriend”, zei ze in de loop van het gesprek, „het is mij deze morgen zo duidelijk geworden welk een groot onderscheid er is tussen zien en geloven. Want als ik slechts zie op hetgeen de Heere doet, dan bemerk ik niets dan toorn. Eerst nam Hij mijn zoon weg, daarna doodde Hij mijn runderen en nu scheurt Hij mijn dochter, de appel mijner ogen, van mij af. Is het niet waar, dan is het of God mij tot een tegenloop geworden is. Maar het is mij zulk een zalig voorrecht om, terwijl ik al dat kwaad zie, nochtans te mogen geloven, dat Hij goed is. Terwijl ik zie, dat Zijn oog toornig is, geloof ik, dat er bij Hem vriendelijke ogen zijn. Terwijl ik zie, dat Zijn handen gewapend zijn met verschrikkingen, geloof ik toch, dat die handen zo mild en ontfermend zijn, dat ik er mijzelf gerust aan durf toevertrouwen, en terwijl Hij mij slaat, geloof ik toch, dat Zijn hart voor mij brandende is van liefde.”

Jisken staat hierin niet alleen. Hoe menigmaal blijkt, dat de Heere troost en sterkt zodat in tijden van smart en rouw kan worden gezongen:


De HEER is recht in al Zijn weg en werk
Zijn goedheid kent in ’t gans heelal geen perk.
Hij is nabij de ziel, die tot Hem zucht;
Hij troost het hart, dat schreiend tot
Hem vlucht;
Dat ongeveinsd, in ’t midden der ellenden,
Zich naar Gods troon met zijn gebeen blijft wenden.
Hij geeft de wens van allen, die Hem vrezen;
Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Jisken Pieters Hijlaridis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's