Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN MAN TUSSEN DE MIRTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN MAN TUSSEN DE MIRTEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zag des nachts enziet, een Man, rijdende
op een rood paard, en Hij stond tussen de
mirten, die in de diepte waren; en achter
Hem waren rode, bruine en witte paarden.

Zacharia 1 : 8


Zacharia is een van de laatste profeten, die geprofeteerd hebben tegen het volk van het oude verbond. Zijn naambetekent: „De Heere heeft gedacht”.

Welk een rijkdom ligt in dienaamopgesloten. Welk een troost, als Gods arme volk daar de toepassing van krijgt. Ja, zo zegt de Jtieere door de mond van Jesaja: Gij zult van Mij niet vergeten worden. In al hun druk, bekommernis en zorgen, zonden en ellenden te ervaren: Schoon ik arm ben en ellendig, de Heere denkt aan Mij.

Welnu, „de Heere heeft gedacht”. In datteken staan ook gans het optreden en de profetieen van Zacharia.

Het volk heeft geklaagd in Babel: Wij zien onze tekenen niet. En daar is geen profeet, die weet hoe lang. Voorwaar, dit kon ookwel eens het kenmerk zijn van de kerk, dat alle tekenen van Gods gunst voor hen verborgen zijn. Kortom, dat zij geen kenmerken meer overhouden.

Maar dit, alzo in het hart gewerkt, is nu om plaats te maken voor een heerlijker, voller en zaliger weldaad, namelijk voor de weldaad van alle weldaden: Christus als schuldovernemende Borg en Koning Zijner duurgekochte kerk.

„Ik zag des nachts”, zo begint de profeet zijn eerste gezicht te vermelden. Zie hier dan ook de reden, waarom men spreekt van de nachtgezichten van Zacharia.

Het was nacht in letterlijke zin, doch ook in figuurlijke en geestelijke zin ten opzichte van de toestand van het oude Israel. Immers, het volk was teruggekeerd uit nabel. Ende Heere had het hart van Kores, de Rersiaan, bestierd om het volk vrijheid te geven om stad en tempel te herbouwen. Ja, zelfs heeft hij ze bemoedigd daartoe, zodat ze uittrokkeningrote menigte en met blijdschap zongen: Als de Heere de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, diedromen. f oenwerd onze mond vervuld met lachen en onze tong met gejuich.

Doch de morgenstond na deze nacht is wel gekomen, maar het is nog nacht. Immers, hoewel het volk met voile ijver was begonnen stad en tempel te herbouwen, als de profeet Zacharia optreedt, ligt het werk weer stil. Het ganse leven was ingezonken. Gitwendige tegenwerking van de Samaritanen en daarbij het misgewas van de landman deden de handen des volks slap hangen en benamen hun de moed om verder te gaan aan het aangevangen werk van wederopbouw. Waarom het dan ook uitroept: De tijd om het huis des Heeren te bouwen is nog niet gekomen.

Doch hoewel het volk alles tegen schijnt te zijn en het moedeloos neerzit en daarbij in ongeloof de handen slap laat hangen, zo blijft de Heere nochtans des ontfermens gedachtig. De betekenis. van Zacharia"s naam wordt zo heerlijk vervuld in het woord van de dichter:


Hij heeft gedacht aan Zijn genade,
Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt.


Dit komt Hij dan ook te bevestigen tot troost van het wedergekeerde Sion uit nabel. Maar ook tot troost van de kerk aan alle plaatsen en alle tijden.

Ik zag des nachts en zieteenMan, rijdende op een rood paard. En Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren.

De mirt is een lage boom, een soort sierheester met altijd groene bladeren, en draagt witte bloesems. Veelvuldig komt zij voor in de landen gelegen om de oude wereldzee. Zij groeit en tiert het best in dieptenenindalen, in moerassige en vochtige plaatsen, bij beken en rivieren. Daarom lezen we ook van mirten, die in de diepte waren. Dit mirtenbosje nu stelt ons duidelijk voor het volk van Juda. De tijd van David, Salomo en Hiskia is voorbij. De tijd, dat het met gezag optrad tegen deomwonende grote mogendheden. Het heeft tegenover andere volken geen positie meer van betekenis. Jaren heeft het als balling gewoond in Babel en heeft het smaad en hoon verduurd. Wet is Sion, zeide men, niemand vraagt naar haar. Komt, zeide men, laat ons hen uitroeien, dat ze geen volk meer zijn. Ontbloot ze, ontbloot ze, tot de fundamenten toe.

En thans, teruggekeerd uit Babel, zeide men: „Wat zullen deze amechtige Joden?" Doch hoe vergeten, hoe gering en veracht, voor de Heere is dat volk niet verborgen en niet vergeten. Immers, dit onaanzienlijke mirtenbosje in de diepte, als beeld van Gods kerk, vertoont ons bijzondere en aangename eigenschappen.

In de eerste plaats letten we op de geringheid en laagheid. Zo is het ook met het volk van God. Het ware Sion is in zichzelf laag en gering. Uit zichzelf zijn ze dit niet, dan zijn ze hoog van statuur en gelijken ze veel meer op een welig opschietende doom en distel. Maar deze laagheid is een vrucht van genade, een vrucht uit God. Hij verandert door wederbarende en onwederstandelijke genade die distelnatuur in die van een mirt. Naar het woord van Jesaja: Voor een doom zal een denneboom opgaan, en voor een distel een mirt. En het zal de Heere tot een naam en tot een teken zijn, dat niet uitgeroeid zal worden. Het tweede kenmerk van de mirt is, dat zij witte bloesem voortbrengt.

Welk een kostelijk beeld van hetgeen de Heere aan Zijn volk doet. Hij legt op hen, schoon in zichzelf zwart en walgelijk, het wit van Zijn gerechtigheid en heiligheid. Voorzeker, in haarzelf is de kerk zwart, maar door de toegerekende gerechtigheid van Christus lieflijk. Voorts is de mirt altijd groenend. Groen is de kleur van de hoop en volharding. Dievolharding hebben ze niet in zichzelf. Dan zijn ze een wankelend riet. Doch de roeping en de genadegiften Gods zijn onberouwelijk. En daarom lezen we van die mirten in de diepte: Hij groeit zelfs op in ramp en tegenspoed. . En Eaulus kan getuigen: Door de genade Gods ben ik, dat ik ben. En de kerk bidt:


Verlaat niet wat Uw hand begon,
O Levensbron,
Wil bijstand zenden.


De mirt groeit in de diepte. Up de hoogte zou de kerk verdorren, maar in de laagte daar vloeien de wateren des Geestes. Daar is debodem vruchtbaar voor geestelijke wasdom. In de diepte leren ze roemen in verdrukkingen. En hoewel hun weg vaak tegen vlees enbloed ingaat, worden ze in de diepte gelouterd en geheiligd. Daar leren ze wat ze aan God hebben.

Tenslotte is dit ook een kenmerk van de mirt, nl. als er op getrapt wordt, dat ze een heerlijke geur verspreidt. Gods kerk wordt veel getrapt en gedrukt: Mijn ziel is moede vanwege de doodslagers. Maar dan juist verspreidt de kerk voor God en voor elkander de heerlijkste geur van nederigheid, lijdzaamheid, ootmoed, zachtmoedigheid.

Door genade bewrocht, mogen zij roemen in de verdrukking en mogen ze ervaren wat God in Christus voor hen is. Niet op de hoogte van voorspoed, maar in de diepte van lijden leerde Asaf: 1k zal geduriglijk bij U zijn. Gij hebt mijn rechterhand gevat, Crij zult mij leiden door Uw raad en daarna in heerlijkheid opnemen.

En wat de Heere in Christus is voor Zijn kerk in diepte van lijden en verdrukking, ja in de diepte van de dood, daarover D.V. in een volgend stuk.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 januari 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's

EEN MAN TUSSEN DE MIRTEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 januari 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's