Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een vloekwaardig zondaar, ondanks zijn zonden door de Heere gezegend

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een vloekwaardig zondaar, ondanks zijn zonden door de Heere gezegend

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij zegende hem aldaar.

Dit woord moet ons tot één en al verwondering wekken als wij letten op wie gezegend werd en door Wie. Wie gezegend wordt? Dat is Jakob. Zijn naam zegt het reeds, dat hij geen beste was. En Wie hem zegent, is de Heere, Die hier Zijn schuldig kind als een „tegenstander” ontmoet. Stel die Hij en die hem eens tegenover elkander. Hij, dat is die Man, Die eerst met hem worstelde, de Verbondsengel. Die worsteling was niet van Jakob, maar van die Man uitgegaan. Vader Jakob had het hier bang toen die Man met hem ging worstelen. Twintig jaar waren verlopen sinds de nacht van Bethel. Heeft Jakob zich die liefelijke beloften, in de droom ontvangen, waardig betoond? Het blijkt hier te Pniël, waar het toch eeuwig mee zal vallen, wel anders. Jakob smeekte: „Ruk mij toch uit de hand van mijn broeder Ezau”. Doch inplaats dat de Heere hem direkt liefelijk vertroost en dit belooft, gaat Hij Zich eerst als een „tegenstander” openbaren. Hij strijdt met Zijn schuldig kind. Hij vraagt: „Hoe is uw naam?” Dan maakt de Heere Zijn volk eerlijk. Met diepe beschaamdheid antwoordt de aartsvader: „Jakob”. Daarin spreekt hij alles uit. Er zijn niet veel woorden voor nodig om oprecht schuld te belijden.

Hier is Jakob alleen met de Heere onder vier ogen. Alles had hij de Jabbok overgestuurd. Hij bleef alleen over. En Ezau kwam hem tegemoet met 400 mannen. Wat zou er nog worden van de beloften des Heeren? Die hem toch vroeger in zijn ellende zo goed was geweest. Hij was toch die God van Bethel? En nu hier aan de Jabbok een tegenstander? „Jakob”, dit woord betekent hieldraaier, man van slinkse streken, bedrieger. Zo had hij zich gedurig bij Laban betoond, evenals bij zijn vader. Jakob is geen erenaam. Hij had zich door zijn bedrog de vervulling der beloften des Heeren duizendvoudig onwaardig gemaakt. Het kwade kan nooit goed gepraat. In de nacht, aan de Jabbok, was het een worsteling tussen de Heilige, Die Zijn Wet handhaaft, en de diep schuldige zondaar. Jakob is niet slechts stof en as, doch een groot zondaar. Zeker, God kende wel Jakobs naam. Doch Hij wil dat de zondaar uitspreekt wie hij is.

Tegenover zegen staat de vloek. Die is rechtvaardig verdiend, de zegen verbeurd. Dit kost wat om dat te leren en te belijden. Dat moet de Heere ons leren.

Jakob zwicht tenslotte voor God. Hij heeft hier ook moeten leren, dat Gods volk niet goedkoop zondigt. Het zondigt tegen liefde. Wat heeft hij hier diep leren buigen. En toch! Hoe wonderlijk! Zijn „tegenstander” zal hem zegenen. Dit is al zegenen, dat hij gebedsgenade krijgt. Hij zegt, smeekt: „Ik zal L) niet laten gaan, tenzij Gij mij zegent”. Jakob houdt de slaande hand des Heeren vast en bidt om de genade, die diezelfde hand vermag te geven. Thans eerst was er plaats in Jakobs hart voor de zegen, die in Bethel reeds was beloofd. Nu hij geleerd heeft, dat alles van hemzelf er aan moet. De Heere liet Zich in genade door Jakob overwinnen. Dat was enkel goedheid. De Heere kon niet meer van Jakob af. Dan verloochende Hij Zijn eigen werk. God was van Zichzelf verplicht met Jakob door te werken.

„En Hij zegende hem aldaar”. „Aldaar” dat is nabij de Jabbok, de zuidelijke zijtak van de Jordaan. Hier heeft Jakob beleefd, dat de Heere hem, onwaardige, zegent, ondanks zijn zonden. Lag in de naam Jakob al het zondige van zijn hart en leven. Onze naam is zondaar! Hebt gij ook uw naam al eens moeten noemen voor de Kenner der harten? Heeft Hij u al eerlijk gemaakt? Heeft de Heilige Geest het u al geleerd? Dit zegenen was mede het laatste van de worsteling van de Man met Jakob te Pniël. Neen, Hij zocht niet zijn verderf, doch behoud. Wel brengt God zijn volk in het onwaardigheidsbesef, verliezen zij alle eigenwaarde, zodat zij het in verwondering uitroepen: „En dat aan zulk één, Heere”. Wanneer wij onszelf de waarheden des geloofs maar wat „voorpraten” gaat de hemel van zegen niet boven ons open. Doch wij hoorden, dat wanneer de Heere zegent, er wat aan vooraf gaat. Jakob kwam eerst in de schuld. God leeft niet over de zonden heen, al doen wij het. En dan is God zo goed, dat Hij hem, die in zonde-berouw voor Hem buigt, zegent. En die Hij zegent is èn blijft gezegend. Dat neemt de Heere nooit terug, al zal hij nog wel eens tijden beleven, dat hij de troost er niet uit geniet. Dat Hij zegent, is vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Het is uit de verdiensten van de Man, Die hier nu met hem worstelt, Die het straks zal verwerven. Gods volk kan nooit dan in het wonder uitkomen, dat de Heere niet alleen op hen neerziet, maar bovendien nog zegent, daar de vloek was verdiend. Hoe zondig, dwars en verkeerd de Zijnen ook zijn, God blijft Zichzelf en Zijn beloften getrouw. Door de zegen heft de Heere het hoofd weer uit de gebreken op, haalt de ziel na bange tegenspoed weer adem. Dan schijnt alles van de wereld waardeloos. In die zegen worden de vroegere beloften over hem bevestigd.

Ja, het is nu Jakob genoeg, dat hij gezegend wordt van God Zelf. Vroeger had hij er met eigen kunnen nog altijd tussen gezeten. Nu heeft hij geleerd, dat de Heere zegenen moet. Daar moet hem ook juist die verwrongen heup aan herinneren. Deze behoort óók tot de zegen om Jakob klein te houden. Dat hij telkens zijn nietigheid zal beseffen, juist nu God zijn ziel gered heeft; hem in dubbele mate de zon opging na die bange nacht. „De zon rees hem op als hij door Pniël ging”. Niet alleen in de natuur, doch óók de Zon der gerechtigheid. Die hinkende heup betekent niet, dat de Heere de verleende zegen weer verkleint. Neen, doch nogmaals, dat hinken was een deel van de zegen. De jonge Israël moet er zich niet op gaan verheffen, dat waar hij zich vorstelijk gedragen had en de Heere overmocht, hij nu iets bijzonders was in zichzelf. Hij moet er dagelijks aan herinnerd worden, dat de Heere goddelozen uit genade rechtvaardigt. Waarlijk, het hinken was een belangrijk stuk in de zegen: „Kleinhoudende genade”. Zegt gij, kind Gods, daar heden ook „amen” op? Hoe nodig is uit Geestes ontdekking ons albedervers te leren kennen, opdat wij Christus in Zijn Borgwerk nodig krijgen. Dat Hij, Die de vloek droeg, ons zegent. Was het vreemde taal voor u? Of hebt gij ook Hem in Zijn zegenende gestalte nodig gekregen? Zijn zegen vergezelt Zijn volk het ganse leven door en zal bij het sterven niet eindigen. Wie of wat zal dan scheiden van Hem, Die de Gezegende is en Zijn volk zegent met geestelijke en eeuwige zegeningen? Deelt gij er in?

Doornspijk

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 1970

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Een vloekwaardig zondaar, ondanks zijn zonden door de Heere gezegend

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 1970

Bewaar het pand | 4 Pagina's