Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nog eens: De Zondvloed 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nog eens: De Zondvloed 2

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het lag aanvankelijk in onze bedoeling het tweedc artikel van lr. v. d. Graaf over het boek van Prof. Rehwinkel, getiteld De Zondvloed slechts verkort over te nemen. Uit vrees dan tekort te doen aan wat deze schrijft willen we in twee gcdeelten dit tweedc artikel van lr. v. d. Graaf opncmen. Het vond een plaats in De Waarheidsvriend van 12 november 1970.

We geven dus het woord aan lr. v. d. Graaf: Twee weken geleden heb ik iets van de achtcrgronden geschetst waartegen het pas verschenen boek van prof. dr. A. M. Rehwinkel, getiteld „De Zondvloed”, Uitgave Buijten en Schipperhcijn, Amsterdam, moet worden gezien. Het heeft te maken met de herwaardering die er momenteel, vooral vanuit Amerika, is van de theorie van Cuvier. Deze heeft zoals gezegd allerlei verschijnselen, die momenteel met de zogenaamde evolutietheorie worden verklaard, gevat in zijn zo-genaamde catastrofe theorie. Grote catastrofen in het verleden zouden verantwoordelijk zijn voor de verandcringen, die zich in de aardkorst hebben voorgedaan. De gedane vondsten zouden daarop wijzen.

Prof. Rehwinkel volgt in zijn genoemde boek deze theorie. Al noemt hij Cuvier slechts enkele malen, de inhoud van zijn boek is een doorlopende onderstreping van Cuviers opvattingen. De zondvloed is volgens Rehwinkel het grote gebcuren in het verleden geweest, waartoe alle verandcringen in de aardkorst terug te voeren zijn. Daarom wil ik eerst in grote lijnen de inhoud van dit boek weergeven.

Het boek is verdeeld in vier delen. Het eerste deel handelt over de wereld voor de zondvloed, het tweede over het bijbelse verhaal van de zondvloed, het derde over bewijsmateriaal over de zondvloed buiten de bijbel en het vierde over de wereld na de zondvloed.

Vóór de Zondvloed

De wereld voor de zondvloed zag er totaal anders uit dan onze huidige wereld, aldus Rehwinkel. Overal was een gelijkmatig zacht klimaat, o.a. tengevolge van een waterdampgewelf, dat zich boven de aarde uitstrekte. In dit verband wijst de schrijver naar Gen. 2 : 5 en Gen. 9:13. Met de zondvloed veranderde dit alles. Het waterdampgewelf stortte ineen en werd de voornaamste bron van de wateren van de zondvloed. Tegelijkertijd kwam er een radicale verandering in het klimaat. Zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter zijn vanaf dit moment in telkens terugkerende regelmaat voorgekomen (Gen. 8 : 22).

Bovendien was de dierenwereld veel bonter geschakeerd dan nu het geval is. Dat wijzen de fossielen uit. We leven daarom nu, na de zondvloed, in een zodlogisch veranderde wereld, waaruit al de reusachtigste en wildste verschijnselen zijn verdwenen. De mens leefde voor de zondvloed samen met de mammoet, de rhinoceros, het reuzenhert etc.

Bovendien leefde de mens lang. Daarop wijzen de in de bijbel voorkomende leeftijden uit die tijd. Er was ook sprake van een grootse cultuur. Daarop wijzen zowel de bijbelse gegevens als de archeologische opgravingen. In dit verband draagt de schrijver een schat aan gegevens aan. Maar onder de mensen waren twee lijnen zichtbaar: kinderen Gods en kinderen der mensen (Gen. 4 en 5). De lijn van de kinderen der mensen werd steeds dominerender. De wetteloosheid stak steeds driester de kop op. De culturele decadentie kwam. De mensen aten en dronken, zij huwden en werden ten huwelijk gegeven tot op de dag dat Noach in de ark ging. Met de zondvloed kwam een einde aan de eerste wereld. God strafte haar om haar wetteloosheid en goddeloosheid.

Het bijbelse verhaal van de zondvloed

In het tweede deel van zijn boek gaat Rehwinkel in op de bijbelse gegevens aangaande de zondvloed, waarbij hij ook ingaat op allerlei moeilijke vragen, die ten aanzien van de bijbelse feiten te stellen zijn. Van elke diersoort gingen er twee in de ark. Toch kon de ark al deze dieren bevatten, omdat er in feite veel minder oorspronkelijke soorten aanwezig waren dan er nu diertypen zijn. Kat, leeuw, tijger, panter en luipaard gaan op een oorspronkelijk soort terug.

Verder was het klimaat overal op aarde gelijkmatig, zodat er niet zo’n spreiding van diersoorten was als nu. De verschillende soorten behoefden dan ook geen lange afstand af te leggen om bij de ark te komcn. En gestcld dat dit toch hot geval zou ge-weest zijn, er was 120 jaar voorbereiding aan de ark voor de zondvloed kwam.

De zondvloed was verder wereldomvattend. Water was genoeg aanwezig. A1 het water, dat momenteel op aarde aanwezig is, is voldoende om het aardoppcrvlak, waarop voor de zondvloed minder bcrgen en dalen voorkwamen dan nu, geheel te bedekken. Bovendien ging de zondvloed gepaard met geweldige aardbcvingen en vulkanischc omwentelingen. Met het gevolg dat de bergplooien ontstonden en het gehele aardoppervlak onherkenbaar veranderd werd.

Bewijzen van de zondvloed buiten de bijbel.

In het derde deel van „De zondvloed” draagt de schrijver buitenbijbclse bewijzen aan, die wijzen op een wereldomvattende zondvloed. Allereerst wijst hij op de diverse zondvlocdvcrhalbn, die verspreid in de oudc literatuur van verschillende volkeren van de wereld voorkomen. Daarin komen treffende parallellen voor met het bijbelse zondvloedverhaal. Uitvoerig wordt b.v. het Babylonische zondvloedverhaal weergegeven, dat onafhankelijk van de Bijbel is ontstaan. De schrijver merkt in dit verband op dat alle natuurmythen een historische gebeurtenis als achtergrond hebben. Maar ook de geologische vondsten wijzen in de richting van een wereldomvattende vloed. Bij voorbeeld de gemeenschappelijke begraafplaatsen van vissen en andere dieren in spleten op hoge heuvels, zoals die overal op aarde aangetroffen zijn. De skeletten liggen daar soms in grote wanorde dooreen. Verder noemt hij de olie en steenkoollagen; het plotseling uitsterven van vele praehistorische monsters; de fossielen die her en der gevonden zijn; de bevroren mammoeten in Noord Siberie; de versteende wouden in Egypte, Californie en Arizona.

De geologische tijdtajel

In het laatste deel van zijn boek gaat Rehwinkel in op de zogenaamde geologische tijdtafel, de tabel waarin de verschillende geologische tijdperken zijn gerangschikt. Deze tabel geeft weer hoe de wereld in de loop van ontelbare eeuwen langs de weg van een gecompliceerde evolutie tot stand is gekomen. De schrijver zegt daarvan dat deze geologische tijdtafel bij hem tijdens de studie een „zielsbenauwheid” te weeg bracht. Hoe moest hij daarmee aan, want „7-ijn Woord blijft tot in eeuwigheid”. Bij nader onderzoek kwam hij echter tot de volgende conclusie: „De geologische tijdtafel is geheel gebaseerd op de theorie van de biologische evolutie van het leven, opklimmende van de eenvoudigste protozoen (eencellige diertjes, J. v. d. G.) tot de hoogste en meest ingewikkelde vorm die thans bestaat. Maar als van de bioloog geeist wordt het bewijs te leveren voor de veronderstelling dat de lagere levensvormen ook de oudste of het begin van alle leven zijn, dan wendt hij zich prompt tot de geologic en beweert dat zijn theorie waar moet zijn omdat de eenvoudigste en laagste levensvormen altijd in de oudste gesteenten voorkomen. En zo verloopt de redenering in een vicieuze cirkel”. Verder zegt hij: „Zogenaamd jongere gesteenten worden onderaan aangetroffen en gesteenten, die honderden miljoenen jaren ouder verondersteld worden te zijn, liggen daarover heen op een klaarblijkclijk geheel normale wijze zonder enige blijk van gewelddadige verstoringen”.

De conclusie, die Rehwinkel (met Cuvier) tenslotte trekt, is dat in de vondsten van de diverse aardlagen een parallellie te ontdekken is met het bijbels scheppingsverhaal.

Tenslotte gaat de schrijver nog in een tweetal hoofdstukken in op de zogenaamde ijstijd. Ook de verschijnselen, die in de geologie hiertoe herleid worden, brengt hij terug op de zondvloed. Het zou te ver voeren hier alle motieven op te sommen. Voldoende is op te merken dat de schrijver gedetailleerd op deze zaak ingaat.

Ir. v. d. Graaf gaat verder met een beoordeling, maar dat moet wachten tot een volgende keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Nog eens: De Zondvloed 2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's