Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VALLEND BLAD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VALLEND BLAD

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij allen vallen af als een blad.

Droef zingt ten herfsttijde de schepping in het vallend blad en de verwelkomde zomerweelde het lied der vergankelijkheid.

Er vaart in de sombere herfsttijd, waarin de dagen korten, de nachten lengen en de duisternis het wint op het licht zulk een aangrijpende prediking door bos en beemd, langs veld en park. Wat kan dat éne dorre blad, dat gij achteloos afschudt en terzijde schuift, u al niet leren! Van Oosterzee heeft van zulk een afgevallen blad, dat in zijn venster woei, zo juist en zo treffend gezegd:


„De dood heeft mij een brief geschreven.
Ik las hem op het dorrend blad,
Dat, door de stormwind voortgedreven,
Op ’t vensterglas had post gevat.”


En de Heere wijst ons in Zijn Woord op het dorre gras, op de afgevallen bloem en op het afgevallen blad, om ons te prediken des mensen broosheid, nietigheid, vergankelijkheid en diepe verdorvenheid.

Wij allen vallen af als een blad.

Als een blad. D.w.z. soms reeds geel van de ouderdom, soms na lang afsterven, na lang verdorren; soms ook nog groen, afgevallen na een nachtvorst, afgevallen misschien in de zomer, misschien in de lente.

Nu zijn we nog groen en fris, maar één felle nachtvorst van ziekte en… als gehavende dorre bladeren hangen we nog met ’n enkel vezeltje aan het leven. Een kleine rukwind en weg zijn we. De bladeren der bomen, geschud door de ijzeren vuist van de herfstwind, vallen 1er aarde en wij, door de stormwind des doods losgerukt van de boom van het leven, zinken neer in de eeuwigheid als een blad.

En hoevelen vallen reeds in de kracht van het leven, ja reeds in de lente des levens af als een blad. Het leven is zo kort, de dood wenkt ieder uur. Oud zijnde moeten wij sterven, jong zijnde kunnen we sterven. De sterkste is enkel ijdelheid.

En nu, o mens, wat is ’t dat gij verwacht?

Staat reeds uw hoop op God alleen?

„Wij vallen af als een „blad”, zo legt Jesaja het de ballingen aan Babels stromen op de lippen. Maar aan die klaagzang der vergankelijkheid gaat vooraf de boetezang van het schuldbesef: „wij allen zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed; en wij allen vallen af als een blad en onze misdaden voeren ons weg als een wind.”

Er is dus verband tussen de zonde en de verdorring. Ware de zonde niet gekomen, het schoonste blad, dat ooit de Schepper heeft geformeerd, de mens, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, zou nooit gevallen zijn. Het zou in oorspronkelijke schoonheid en kracht gebleven zijn, prijkend in Gods paradijs, de Schepper tot lof en glorie.

Maar helaas, de zonde kwam. En nu, wij vallen, wij sterven om onzer zonde wil.

Wij allen zijn nu als een onreine, melaats van het hoofd tot de voetzool toe. Als wij nu afvallen, hoe vreselijk zal het dan zijn te vallen in de handen van de levende God.

Waar een mens dat door ontdekkende genade leert verstaan, dat liggen midden in de dood en door recht niet anders te hebben verdiend dan de eeuwige dood, daar wordt hij met die schuldbelijdenis tot de Heere uitgedreven en in de benauwdheid bidt hij:


O Heer, ontdek mijn levenseind aan mij:
Mijn dagen zijn bij U geteld;
Ai, leer mij hoe vergankelijk ik zij;
Een handbreed is mijn tijd gesteld:
Ja, die is niets, want schoon de mens zich vleit,
Desterkste is enkel ijdelheid.


Kent ge reeds dat omklemmen van Gods genadetroon als een arme, schuldige, ontdekte zondaar?

O, als we nu eens niets anders wisten dan het troosteloze lied der vergankelijkheid dat de herfst ons voorzingt!

Maar Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke genade, wij weten wat anders en beters. Met het oor des geloofs beluisteren we boven de tonen van het lied der vergankelijkheid en verdorvenheid, de machtige zang: „Jezus Christus is gistei’en en heden de Zelfde en in der eeuwigheid.”

Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht, voor allen, die in Hem geloven. De Heere Jezus Christus is de Boom des levens, wiens bladeren niet afvallen, wiens schoonheid eeuwig straalt.

Zalig, wie met de boetezang van het schuldbesef: „wij allen zijn als een onreine”, en met de klaagzang der vergankelijkheid: „wij allen vallen af als een blad” in het hart en op de lippen als een schuldige, ontdekte zondaar aan de voeten van die gezegende Heere Jezus mag terecht komen. Zalig, die door de Heilige Geest gedreven, de toevlucht leert nemen tot dien Levensboom.

Valle dan wat valt, verdorre wat verdort, verwelke wat verwelkt, de gunst des Heeren zal over die Hem vrezen, in eeuwigheid altoos dezelfde wezen.

Het herfstlied moge dan somber beginnen, het zingt óók van het „nochtans” des geloofs, om straks te eindigen in de jubel der onverstoorbare lente: „’k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên.”

En daar geen herfst meer met vallende bladeren, maar een eeuwige lente in onveranderlijke en onverderfelijke schoonheid.

Lezer, hebt gij daar ook gegronde hoop voor?

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's

HET VALLEND BLAD

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's