Naarde katechisatie
108
DE HEILSORDE De wedergeboorte (4)
Hoewel we in onze vorige les voorgenomen hadden de les over de wedergeboorte en de bekering verder te laten rusten, omdat Ds. van der Ent een en ander over de praktische zijde van de wedergeboorte heeft geschreven in zijn rubriek voor de jeugd, willen we toch bij nader inzien nog op enkele zaken de aandacht vestigen en nog enkele vragen trachten te beantwoorden.
Allereerst deze vraag: is er een zogenaamde „voorbereidende genade”?
We moeten deze vraag ontkennend beantwoorden. Schrift en belijdenis spreken hiervan niet. Zij laten duidelijk uitkomen, dat de zondaar van nature dood is in zonden en misdaden en alleen door wedergeboorte het Koninkrijk Gods kan ingaan. Er bestaat geen „sluimerende” wedergeboorte, zoals Kuyper leerde. We hebben hierover reeds gesproken. Onze Heidelberger zegt in Zondag 24, dat het onmogelijk is, zo wie Christus door een waarachtig geloof is ingeplant, niet zou vóórtbrengen vruchten der dankbaarheid.
Wel kan de Heere omstandigheden, zoals ziekte, oorlog, uitreddingen enz. in de weg van Zijn voorzienigheid gebruiken om de zondaar tot het Woord te brengen of het Woord tot de zondaar. Maar de Heere bekeert DOOR ZIJN WOORD EN GEEST! Door ’s Heeren wondere voorzienigheid bracht Hij Zijn Woord door middel van Paulus’ arbeid tot Lydia. Ook kunnen „overtuigingen in het geweten” leiden tot bekering, wanneer Gods Geest het hart tot „overbuiging” bearbeidt, in de levendmaking des zondaars, door Zijn Woord en Geest.
Een andere vraag hierbij is, hoe moeten we denken over de jong gestorven kinderen? De Dordtse leerregels zeggen in hfd. I art. 17: „Nademaal wij van de wil van God uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt, dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het Genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.” Gen. 17:7, Hand. 2: 39, I Kor. 7: 14.
Geldt dit van alle ouders en kleine kinderen? Dit zegt onze belijdenis niet. Het gaat over kleine kinderen van „Godzalige” ouders. Dit zijn ouders, die het leven der Godzaligheid kennen. Maar is dan het geloof van zulke ouders de grond voor de zaligheid der vroeggestorven kinderen? Neen, dit in geen geval. De grond hunner zaligheid kan nooit anders liggen dan in CHRISTUS. Maar naar Gods vrijmacht kan God de Gerechtigheid van Christus uit genade ook toerekenen aan zulke kleine kinderen. En wanneer godzalige ouders door het geloof werkzaam worden met het feit van het sterven hunner kleine kinderen, geeft de Heere in hun harten dan de innerlijke overtuiging en troost, dat hun kleine door die gerechtigheid van Christus behouden is. Ook het gelovig werkzaam zijn is dan niet de grond, maar in die weg des gebeds mogen zij tot die troost komen.
Maar nu de vraag: kunnen dan zulke kinderen zonder WEDERGEBOORTE toch ingaan in het Koninkrijk Gods? De Schrift leert toch duidelijk, dat de wedergeboorte geschiedt door hetWoord Gods, als het zaad.
Metterdaad! Calvijn verklaart in zijn „Institutie” boek IV, hfd. 16, art. 17 en 18, dat er onderscheid moet gemaakt worden tussen het wederbarend werk des Geestes bij de volwassenen, welke uitsluitend geschiedt door de prediking van het Evangelie en de wedergeboorte in kleine kinderen, wanneer de Heere die werkt in hen. Calvijn schrijft dan: „Wij erkennen wel, dat de zodanigen (de volwassenen) het Woord des Heeren het énige zaad is der geestelijke wedergeboorte; maar wij ontkennen, dat men daaruit mag besluiten, dat de jonge kinderen door de kracht Gods niet kruinen wedergeboren worden, welke Hem even geredelijk ten dienste staat, als ze voor ons onbegrijpelijk en bewonderenswaardig is. Bovendien zou het niet voorzichtig genoeg zijn den Heere het vermogen te ontzeggen, dat Hij Zich aan de kinderen op een of andere wijze zou kunnen kenbaar maken.” Calvijn noemt dan de wedergeboorte bij de volwassenen door de prediking van het Evangelie „het gewone beleid (regel) en beheer, dat Hij bij het roepen der Zijnen pleegt in acht te nemen, maar Hem geen voortdurende regel stelt, zodat Hij geen andere manier zou kunnen gebruiken.” (IV/16/19).
Gelijkt dit niet op de zienswijze van Kuyper, waarover wij gehandeld hebben? Volstrekt niet. Want Kuyper maakte de uitzonderingen ten opzichte van de wedergeboorte in jonge kinderen als een vrijmachtig beleid des Heeren een systeem volgens zijn speculatief denken en leren.
Wij willen dit punt besluiten met verwijzing naar het Woord des Heeren in Deut. 29: 29: „De verborgen dingen zijn voor de Heere onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid.” Urk
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1971
Bewaar het pand | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1971
Bewaar het pand | 4 Pagina's