Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PREDIKING VAN DE NADERE REFORMATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PREDIKING VAN DE NADERE REFORMATIE

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

8.

Dr. Brienen komt tot het laatste hoofdstuk (VI) van zijn proefschrift: Beoordeling en perspektief. Dit hoofdstuk bestaat uit 2 onderdelen.

Het eerste is beoordeling.

In het eerste onderdeel – aldus Dr. Brienen – zal nu aangetoond worden, dat reeds anderen ten tijde van de Nadere Reformatie zelf èn in onze tijd hun oordeel over de klassifikatiemethode en aard van de prediking der Nadere Reformatie gegeven hebben. We zullen zien, dat deze beoordeling varieert van afwijzing tot bewondering. Het geheel ronden we af met een eigen oordeel en standpunt. We vinden dit oordeel door allereerst een vergelijking te treffen tussen de prediking van de Reformatie, met name van J. Calvijn, en die van de Nadere Reformatie, bijzonder op het punt van het klassificeren en rubriceren van de preekhoorders. Vervolgens baseren we ons standpunt op het bijbels getuigenis ten aanzien van de prediking in de gemeente van Jezus Christus.

Dr. Brienen laat dan zien, dat uit de tijd van de laatste periode van de Nadere Reformatie het oordeel van J. van den Honert T. H.zn. afwijzend was. Deze noemt 10 bezwaren. Volgens Dr. Brienen zijn alleen de laatste 2 van principiële aard: de klassifikatiemethode is onbijbels, ongereformeerd, iets nieuws én doet geen recht aan de totaliteit van de gemeente door haar op te splitsen in allerlei delen en groepen. De schrijver zegt hiervan: Vooral deze twee bezwaren moeten we zwaar laten wegen: is de klassifikatiemethode werkelijk onschriftuurlijk en gemeenteondermijnend?

Hierna geeft Dr. Brienen het oordeel van D. van der Keessel weer: Nog minder dan J. van den Honert wil D. van der Keessel weten van de zogenaamde onderscheidenlijke prediking. Hij legt er grote nadruk op, dat het de gemeente is, die in Gods huis samenkomt en dat deze gemeente in zijn geheel toegesproken moet worden. In de „zogenaamde Geestelijke Bediening”, dat is in het „gestaltelyk en bevindelyk” preken ziet Van der Keessel „Enthusiastische, Quietistische en Separatistische wangevoelens en derzelver voorstellingen”. Daarom acht hij deze bediening „ergerlijk en gevaarlijk. Dr. Brienen geeft dan weer wat Van der Keessel als gevaren en bezwaren ziet en besluit dan met: In het algemeen moet gezegd worden, dat D. van der Keessel vooral bezwaren heeft ingebracht tegen de methode van het onderscheidenlijk preken. In de tweede plaats ziet hij separatische tendenzen achter de klassifikatiemethode werken. Tenslotte acht hij de genoemde predikwijze ook in strijd met de Schrift en belijdenis. D. van der Keessel heeft naast de door J. van den Honert ingebrachte bezwaren vooral die gevoegd, welke betrekking hebben op het methodisch verantwoord zijn van het gebruik van de klassifikatiemethode in de prediking.

Uit het proefschrift blijkt, dat er in onze tijd tegenstanders en voorstanders zijn.

Van de tegenstanders noemt Dr. Brienen: K. Dijk en D. van Dijk. Verder A. van der Meiden, W. Balke en C. Graafland.

Als voorstanders worden genoemd: T. Hoekstra en G. Wisse.

Hoekstra maakt volgens de schrijver 3 kanttekeningen of restrikties: a. de onderscheiding tussen de hoorders moet niet telkens op dezelfde wijze, uit hetzelfde gezichtpunt en met dezelfde woorden worden gemaakt, b. in één preek komen natuurlijk slechts enkele toestanden van het geestelijk leven ter sprake, c. de praktische schrijvers uit de 17e en 18e eeuw analyseren over het algemeen te veel.

Van Wisse haalt Dr. Brienen een en ander aan uit het bekende werkje „Uit het zieleleven”. O.a.: Maar tot deze en diergelijke onderwijzingen en voorlichtingen is noodig kennis, veel kennis, geestelijke kennis, naar de H. Schrift, van de ziel en haar leven, van de gangen des H. Geestes en het leven der genade. Want – zo gaat Dr. Brienen verder – een nauwgezette uiteenzetting van de kenmerken des geloofs, van het onderscheid tussen schijn en wezen, tijdgeloof en zaligmakend geloof, ongeloof en kleingeloof enz. vraagt intense studie. Het is één van de aantrekkelijke en zielverkwikkende elementen in de werken van de „oude schrijvers”, dat zij ziel-ontledend spreken en schrijven. De naam-, schijnen vormchristen worden goed gekarakteriseerd met hun tekort, gemis en strijd; ook de naar God bekommerden worden duidelijk in hun eerste beginselen omschreven. De meeste der mensenkinderen, aldus G. Wisse, zijn vijanden van God en zijn dienst; weinigen zijn echte gelovigen, die welbewust verzekerd zijn van hun aandeel in Christus. Daartussenin bevinden zich zielen, die zich niet tot Gods volk durven rekenen en zich evenmin bij de wereld thuisvoelen. Dit alles moet resoneren in de prediking, wil ze de gemeente dienen naar het Woord.

Verder noemt Dr. Brienen nog als voorstanders C. N. Impeta en A. A. van Ruler.

We krijgen nu een samenvatting in het proefschrift. Het slot daarvan nemen we hier over:

Globaal kan gezegd, dat beide, voor- en tegenstanders, het er over eens zijn, dat de grote cesuur moet getrokken worden of in elk geval op de achtergrond van alle schriftuurlijke, gereformeerde prediking behoort te staan, omdat in Bijbel en belijdenis deze cesuur duidelijk wordt gesteld. De partijen gaan uiteen bij de vraag, of de mensen aan beide zijden van die cesuur verder moeten worden ingedeeld en ontleed. Zo ja, of dit moet gebeuren via een vaststaand schema, via een uitgebalanceerde klassifikatiemethode met de bijbehorende zielsontledingen en kenmerkenprediking ? !

Zo komt Dr. Brienen tot een eigen oordeel: Dit oordeel stellen we binnen een eigen kader met als kriteria de Reformatie en de Heilige Schrift. Dat wil zeggen: we bezien de klassifikatiemethode binnen de vraagstelling of ze calvinistisch-reformatorisch en bijbels is. Hierbij vormt de Heilige Schrift onze laatste, dat is: onze primaire norm.

Eerst geeft hij dan een beoordeling vanuit de Reformatie en daarna vanuit de Heilige Schrift. Ook daaraan moeten we de nodige aandacht besteden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1974

Bewaar het pand | 4 Pagina's

DE PREDIKING VAN DE NADERE REFORMATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1974

Bewaar het pand | 4 Pagina's