Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heere is mijn Herder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere is mijn Herder

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De HEERE is mijn herder, mij zal niets ontbreken”.

Over de tere, intieme verhouding tussen de Heere en de Zijnen wordt in de Bijbel vaak in beeldspraak gesproken. Welnu, één van de meest bekende en ook tot ieders verbeelding sprekende beelden is ongetwijfeld altijd wel het ontroerende beeld van een herder, een oosterse herder met zijn schapen: zoals zo’n herder zijn schapen, zo leidt en verzorgt en beschermt de HEERE nu ook de Zijnen! De HEERE ja, en dat wil zeggen JEHOVAH, de onveranderlijk getrouwe VERBONDSJEHOVAH, wat dan allemaal alléén toch ook nog maar des te méér spreekt als we bedenken, dat ook die Jehovah-náám en dat Jehovahzijn des Heeren in het Nieuwe Testament toch ook pas zijn volle vervulling en ook zijn rijkste openbaring gekregen heeft in de persoon en het borgwerk van de Heere Jezus Christus Zelf, Die daarom ook zeggen kon: „Ik ben de goede Herder: de goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen”. O, wat een gedachte: de Heere Jezus Zelf is uiteindelijk ook de Herder van al de Zijnen, d.w.z. van ál degenen, die door wederbarende genade nu echt ook een schaap van Zijn grote kudde geworden zijn!

Welnu: is de Heere Jezus ook ónze goede Herder reeds? David, de dichter van deze psalm (die zelf uit eigen ervaring ook heel goed wist wat het herdersleven inhield: reeds als jongen zwierf hijzelf als herder rond met de kudde van zijn vader in de velden van Efratha, terwijl hij later als koning het volk Israël ook als een herder moest leiden), welnu: David mag het hier zo persóónlijk zeggen, hè: neen, niet maar: „De HEERE is een herder”, of „ herder”, neen, maar: „De HEERE is MIJN herder”. David mocht weten, dat hijzélf ook een schaap van die grote kudde geworden was! En wij? Mogen wij dat ook al weten? Laten we nooit vergeten: van nature zijn ook wij geen van allen een schaap van die goede herder. Dat worden we alleen maar door het wondere werk van de wedergeboorte in ons hart: dat wondere werk waardoor we onszelf in waarheid leren kennen in onze zonde en schuld, in onze ellende en verlorenheid voor God, om dan vandaaruit echter ook aan die troon der genade te leren worstélen en smeken „O, God, wees mij de zondaar genadig’, in die hartelijke lust ook om de Heere te mogen dienen en Hem nu ook als een schaap almeer te leren volgen ... !

Kent u dat? Dan alléén toch, ja, maar dan ook werkelijk zéker, is de HEERE ook onze goede Herder en zijn wij daarom dus ook persoonlijk een schaap (een echt, een geestelijk schaap) van Zijn grote kudde !

Ja, en dat is toch ook het rijkste en het heerlijkste wat er is. „Mij zal niets ontbreken”, zegt David daarom hier in het vervolg ook nog zo treffend. O, als dat echt eens weer voor Gods kind léven mag. dat de HEERE zijn Herder is, dan heeft hij áán die Hérder ook weer zo genoeg, dat hem verder niets ontbreekt.


„Ik heb mijn God, dat is genoeg;
Ik wens mij niets daarneven:
Véél méér dan ’t meeste wat ik vroeg,
Is mij in Hém gegeven”.


„Dan ontbreekt mij nu niets, neen, en dan mag ik óók leven in het vertrouwen, dat mij in de toekomst niets ontbreken zal: „mij zal niets ontbreken”! Ja, dan mag er zelfs wel eens uitzicht zijn tot zelfs ook over dóód en gráf heen. Op het stérfbed, ja, maar óók zelfs al wel eens terwijl ik nog sta in het volle leven. Weet u wannéér namelijk? Wel, als ze (hoe moeilijk de omstandigheden dan desnoods soms ook kunnen zijn) weer eens echt met een oog des geloofs op die Hérder, die Herder ook met Zijn stok en Zijn staf, mogen zien en mogen ervaren: „Al ging ik ook in een dal van de schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij”. Die stok, waarmee Hij hen tegen alle vijanden behoedt en beschermt, en die staf, waarmee Hij hen ook veilig door alle gevaren en ravijnen heenleidt! Heen leidt hiér ook iedere keer reeds naar de grazige, malse weiden en zeer stille wateren van de genieting van Zijn wondere gunst en zalige gemeenschap, waardoor hun ziel dan ook weer verkwikt mag worden en ze dan ook wel eens weer rijkelijk ervaren mogen (b.v. ook aan het Avondmaal): „Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende”.

Ja, en héén leidt, dwars door alles heen, straks toch zelfs ook eens naar de eeuwige, hemelse schaapskooi daarboven, immers: „En Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken”.

Lezer(es): Kent gij reeds die goede Herder? Bent ú ook reeds echt een schaap van Zijn grote kudde geworden? Zo niet, dan is die Herder de machtige en de gewillige om het óók ú nú nog te maken! 0, dat dan zelfs ook onze kinderen er al maar véél en ook steeds maar weer opnieuw om mogen vragen :


„Leer mij vroeg Uw kind te worden,
Neem mij aan, schoon, jong en klein,
Laat mij van Uw grote kudde,
Ook een heel klein schaapje zijn”.


Misschien is er een kind van God dat klagen moet: „Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ’t rond; Dat onbedacht zijn herder heeft verloren”. O, die schapen houden toch ook zo’n dwaalziek hart, hé! Steeds maar weer opnieuw dwalen ze bij de kudde en daarom ook bij die Herder vandaan !

Die Herder is echter ook de Getrouwe, Die nóóit laat varen wat Zijn hand begon. Hij zoekt ze weer op. Hij brengt ook Zijn dwalende schapen weer terecht! Ja, die Herder zal zelfs niet rusten voor Hij ál Zijn schapen (uit blank en bruin en geel en zwart) eeuwig thúís heeft in die helmelse schaapskooi daarboven, waar het dan toch ook eeuwig volmaakt vervúld en ook ervaren zal worden: „En het zal worden éne kudde en éne Herder".

Zult ú er ook bij zijn ?


„Zo zullen wij, de schapen Uwer weiden,
In eeuwigheid Uw lof, Uw eer verbreiden,
En zingen van geslachten tot geslachten
Uw tróuw, Uw róem, Uw onverwinb’re krachten”.


Scheveningen

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1974

Bewaar het pand | 6 Pagina's

De Heere is mijn Herder

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1974

Bewaar het pand | 6 Pagina's