Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET EVANGELIE VAN CHRISTUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET EVANGELIE VAN CHRISTUS

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

32.

Altijd weer is de mens geneigd de uitwendige godsdienst te stellen in de plaats van de innerlijke beleving des harten. Terwijl wij in de samenleving de schijn van vriendelijkheid en oprechtheid verachten. Het komt in ons niet op dat voor waar aan te nemen. En toch wordt dat in het godsdienstige leven zo menigmaal aangewend voor het oog van de mens, daar een ieder weet dat het geen bestaansrecht heeft voor het aangezicht des Heeren.

Alle geveinsheid wordt door de Schrift veroordeeld, opdat die afgelegd zou worden in het smaken dat de Heere goedertieren is. Want daarin is geen geveinsdheid, daar zij ons leidt tot de waarachtige bekering. En dan zijn wij als nieuwgeboren kinderkens zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk; die nodig is om op te wassen in de genade des Heeren.

Nog niet lang geleden waren de Galaten in de weg van geloof en bekering naar de wens van hun, hart gedoopt en tot kinderen Gods aangenomen. En daarin werd Paulus nu teleurgesteld daar het leven niet was in overeenstemming met de belijdenis die was afgelegd. Waarin hij nu met de grootste voorzichtigheid te werk gaat. Hij begint bij de belijdenis die was afgelegd en spreekt hen dientengevolge aan om hen van daaruit te vermanen, zeggende: „En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God de Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, die roept: Abba Vader.”

Paulus begint bij het kindschap, waarvan naar hun oordeel God getuigenis had gegeven door de Geest Zijns Zoons in hun harten. En dat is een allerheerlijkste zaak, die de apostel niet aantast, maar vanuit hun mond voor waar houdt. De oprechten die nog van verre staan, zien er heilbegerig naar uit tot die beleving te mogen komen, daar het hart nog zo veel gekweld wordt door de verdenkingen van het ongeloof en de bestrijdingen van Satan. Niets is heerlijker en begeerlijker in het leven der genade dan te mogen delen in de liefde des Vaders door het getuigenis van de Heilige Geest in het hart.

En nu gaat de apostel spreken vanuit hun eertijds toen zij nog dienstknecht waren en als Joden leefden als dienstknechten van de wet in een wettische godsdienst. Waaruit zij door de prediking van het Evangelie waren verlost door geloof en bekering, om de aanneming tot kinderen te verkrijgen. En zo waren zij niet meer een dienstknecht, maar een zoon in het gebruik van de erfenis. „En indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam Gods door Christus.” Waarvan alleen op de weg van geloof en bekering gesproken kan worden tot verkrijging van het getuigenis van de Heere in het hart.

„Maar toen,” en dan worden degenen die vanuit het heidendom gekomen waren tot geloof en bekering, gewezen op hun eertijds. „Maar toen, als gij God niet kendet, diendet gij degenen die van nature geen goden zijn.” Zodat ge door het Evangelie van Christus gekomen zijt vanuit de duisternis tot het licht van Gods vriendelijk aangezicht. En zo wordt Jood en heiden hier vanuit het Evangelie dat aangenomen werd door Paulus vaderlijk aangesproken.

En nu vangt de vermaning aan vanuit hetgeen door hen beleefd en beleden werd. „En nu, als gij God kent, ja veel meer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen welke gij wederom van voren aan wilt dienen.

Een vraag die vraagsgewijze een beschuldiging inhoudt, daar Paulus er van gehoord heeft. Was dat gedaan in zijn tegenwoordigheid, dan zou hij het rechtstreeks op de man af gezegd hebben, dat zij van hun belijdenis waren afgeweken. Maar nu, daar hij het bij hun afwezigheid gehoord had, gebruikt hij de grootste voorzichtigheid om hen te mogen behouden.

En daar vanuit deze dienstbaarheid feestvreugde wordt bedreven in het onderhouden van dagen en maanden en tijden en jaren, wordt Paulus er door bezwaard in zijn hart. Want die wettische feestvreugde is niet te verenigen met die van het Evangelie. „Ik vrees voor u”, zegt hij dan, „dat ik niet enigszins tevergeefs aan u gearbeid heb.”

Maar met dat alles bleven zij christenen, die met bepaalde oogmerken op Joodse voet voortleefden. Het was hen geen verachtering, alleen de smaad van Christus had men daarin niet te dragen. Het was voor het vlees een aangename geruststelling.

Voor de Jood, daar de Joodse godstdienst er mee in ere bleef die hen bedekte voor de smaadheid van de gekruiste Christus. De Jood toch had tot eer van de keizer Christus gekruist, zodat het Jodendom er mee tot eer was gekomen bij de keizer. En de heidenen die tot het geloof in Christus gekomen waren, waren door hun besnijdenis Jood geworden, zodat zij voor de vervolging niet in aanmerking kwamen. En zo bleef de middelmuur staan tot ontering van de Middelaar Gods der mensen. Een godsdienst die door alle tijden heen de meeste opgang heeft verkregen en nog krijgt.

Zodra de innerlijke belevenis des geloofs niet de eerste plaats meer heeft, treedt er een verachtering in die overhelt naar de wereld. En dat wordt ons door de Schrift met dit woord op het hart gebonden: „En wordt deze wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagelijke en volmaakte wil Gods zij.” Daaruit blijkt ons dat wij de vernieuwing des gemoeds niet alleen bij de aanvang, doch ook bij de voortgang nodig hebben, om in alles te beproeven de wil des Heeren, want van daaruit bekomt het hart wilskracht om te volharden in het goede dat de Heere welbehagelijk is. En zodra wij de voortgaande vernieuwing des gemoeds uit het oog verliezen, dan verachten wij in de tederheid die is in de vreze des Heeren. Wat ons gewis doet afwijken van het beginsel dat uit de Heere is. En daaronder kwijnt de wortel der zaakdie gevonden wordt in ons hart, want dat leven heeft Christus in al Zijn smaadheid lief en wenst voor Zijn Naam en zaak smaadheid te lijden.

Het is heel erg smaadheid, waarmede Christus de zaligheid heeft verdiend, niet te willen dragen in de toepassing van dat door Hem verdiende heil. Velen geven het deelachtig worden van de zaligheid prijs voor eer en aanzien in deze wereld. Vermanend zegt de Schrift: „Dat niet iemand zij een hoereerder of onheilige gelijk Ezau, die om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf. Want gij weet, dat hij ook daarna de zegening willende beërven, verworpen werd, want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht.” En zo gaat het berouw, dat gepaard gaat met het behoud van de zonde, onder in het oordeel.

Het is tot verzwaring van het oordeel als de arbeid van het Evangelie, dat tot behoud van de mens aangewend wordt, niet is tot zijn behoud. En te meer als het werd aangenomen zonder hel doel te beogen waartoe God het de mens laat prediken. Als het ons niet is een reuke des levens ten leven, dan zal het ons zijn een reuke de; doods ten dode.

Galaten 4 : 6 - 10.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 augustus 1975

Bewaar het pand | 6 Pagina's

HET EVANGELIE VAN CHRISTUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 augustus 1975

Bewaar het pand | 6 Pagina's