NAAR DE KATECHISATIE
VAN DE KERK (1)
188
Na de behandeling van de toepassing des heils, langs de weg van de „orde des heils”: de roeping, de wedergeboorte enz. willen we bespreken de les over de kerk, als vrucht van de toepassing van het heil, door Christus verworven. Die toepassing van het heil geschiedt door Woord en sacrament, waarvan de Heilige Geest Zich bedient. En nu is die bediening van Woord en sacrament gegeven aan ’s Heeren gemeente, aan Zijn kerk, door de ambtelijke bediening.
Het is dan ook, dat Heere Zijn kerk vergadert door Zijn Woord en Geest, haar onderhoudt, bewaart en regeert. (Zie Zondag 21 H.C.). Allereerst gaat het over de vraag: wat is de kerk? Hoe moeten wij haar zien?
Deze vragen betref fen twee zaken: het W E Z E N en de OPENBARING van de kerk.
Het woord „kerk” is afgeleid van het Griekse woord „kuriakè” en betekent: „wat des Heeren is”. In het woord „kuria” ligt opgesloten de naam van de Heere Jezus Christus: Kurios d.i. „Heere”. Zo hebben de apostelen Christus verkondigd.
Zo brengt ons het woord „kuriakè” ook tot het huis des Heeren als de plaats, waar Christus als „Heere” Zijn volk vergadert door Zijn Woord en Geest. „Vergadert” houdt in: het bijeenbrengen tot gemeenschap. Vandaar, dat de Schrift ook spreekt van „gemeente”, welk woord in het Grieks betekent „saamgeroepenen”.
Waarin bestaat nu het WEZEN van de kerk?
Dat omschrijft onze Nederlandse geloofsbelijdenis in art. 27 als „een heilige vergadering der ware christgelovigen.” Dat zijn dus zij, die door Woord en Geest worden toegebracht tot de gemeente, die zalig zal worden, de niet alleen uitwendig geroepenen door het Woord, doch ook „inwendig”, door Woord èn Geest !
In verband hiermede, willen we even wijzen op het gevaar, dat men thans niet meer wil spreken van een uitwendige en inwendige roeping. Dit gevaar is, dat allicht wordt verdoezeld het werk van de Heilige Geest, Die toch het Woord moet TOEPASSEN, zal het zaligmakende vrucht afwerpen.
Men zegt: in het Woord is reeds de Geest. Zeer zeker. Het is geinspireerd door Gods Geest. Maar de kerk heeft toch altijd beleden naar de Schrift, dat ook noodzakelijk is de krachtdadige werking van de Heilige Geest in het hart. Maar hoevelen zijn er, die de uitwendige voorrechten, zoals getrouw bezoek van de eredienst in Gods huis, voor ’s Heeren dienst ijveren door allerlei kerkelijk werk enz. houden voor wedergeboorte en bekering! Zo misleiden velen zichzelf en worden velen misleid.
Nog een tweede opmerking.
Het wezen der kerk is dus „de vergadering van de ware christgelovigen”.
Veel predikanten spreken de gemeente aan als „gemeente van onze Heere Jezus Christus.” En zeer zeker is het ’s Heeren gemeente. We mogen de samenkomst van de gemeente niet zien als een „gezelschap” van Gods kinderen zoals zij onderling wel eens samenkomen om over de Heere en Zijn werk met elkaar te spreken. Dat is ook kostelijk. Er zijn werkelijk godvruchtige gezelschappen gehouden. Helaas is er nu weinig onderlinge gemeenschap tussen Gods kinderen.
De kerk is echter een planting des Heeren en wel door ambtelijke bediening geleid. Die ambtelijke bediening zien we in de Nieuw-testamentische kerk ingesteld naar de drie ambten, het herder- en leeraarsambt, het ouderlingen- en het diakenambt. Zo heeft de Heilige Geest het gemeenschapsleven van de toegebrachten op de Pinksterdag direct in ambtelijke banen gebracht en geleid. Het was dus niet zo, dat toen de gelovigen als ’t ware met elkaar zouden afgesproken hebben om een kerk te stichten. Neen, Christus Zèlf heeft haar gesticht. Nog eens: ℎkuriakè — „wat des Heeren isℍ.
Daarmede komen we tot de tweede zaak, de OPENBARING der kerk als zichtbaar uittredend naar buiten, zoals we kunnen spreken van het „instituut” van de kerk. Dat houdt ook het woord „vergadert” in. Vergadert bedoelt toch verbonden worden in „gemeenschap” met elkaar. Men diene dus wel heel goed te onderscheiden, wanneer men spreekt van „gemeente van de Heere Jezus Christus”. Te onderscheiden namelijk tussen de kerk in haar wezen (de ware gelovigen, Gods kinderen) en in haar openbaring naar buiten als instituut.
Wat blijkt dan? Wel, dat in de kerk als „instituut” tweeërleileden zich bevinden, „levende” en „dode” lidmaten. Dat stelt de gelijkenis van de wijnstok en de ranken duidelijk in het licht. Aan de wijnstok, zijn verbonden „levende” en „dode” ranken. De „levende” ranken zijn zó verbonden met de wijnstok, dat zij uit de wijnstok de levende sappen trekken. De „dode” ranken doen dat niet, al zijn ze uiterlijk verbonden aan de wijnstok. Dit beeld van de wijnstok en de ranken gebruikt Christus om aan te geven, dat HIJ de Wijnstok is en dat de levende ranken zijn degenen, die IN Hem worden ingelijfd door de wedcrbarende werking van de Heilige Geest en dat de „dode” ranken wijzen op de onbekeerde leden der gemeente, die wel in een zekere uitwendige relatie staan tot de wijnstok, maar niet innerlijk met Christus verbonden zijn en dus niet de levenssappen uit Hem trekken.
Onze leermeester, wijlen prof. van der Schuit, leerde ons het verschil namelijk, of men in de kerk is of dat men van de kerk is. Met „van de kerk” zijn bedoelde hij de levende lidmaten. Wie zijn die dode ranken, praktisch gezien?
Er is een gemeentebeschouwing, waarbij men uitgaat van veronderstelling of feit, dat men alle lidmaten van de gemeente moet zien als levende lidmaten en wel door doop of door in het Verbond begrepen te zijn, door belijdenis en Avondmaalsgang. We behoeven ook niet ver van ons te vinden gemeenten, waar zonder meer ieder lid tot het Avondmaal toetreedt. Zo lazen we eens in een mededeling van een kerkeraad in één onzer kerkbladen het volgende:
„Om te komen tot een ordelijk verloop bij het aangaan en verlaten van de Avondmaalstafel worden de gemeenteleden verzocht rij voor rij (te beginnen bij de voorste) op te staan en naar voren te lopen. Zonodig zullen de dienstdoende ouderlingen aanwijzingen geven.”
Zouden we hier niet de gedachte kunnen krijgen dat al de leden aan het Avondmaal gaan en als ware disgenoten worden beschouwd? Dat dus de gehele gemeente a.h.w. automatisch Avondmaal viert. Hoe men gekleed is is van minder belang. Men zegt dan: het is toch van morgen fijn geweest. Alles ging vlot. Nu kunnen we allen gesterkt in de band aan Jezus Christus en aan elkaar weer verder.
We vragen dan ook in dit verband: wie worden dan eigenlijk als „dode” lidmaten beschouwd? Wel, dat zijn dan o.a. buiten-kerkelijken of de meer onverschilligen.
Maar dan lees ik in de Heidelb. Katechismus wel heel wat anders. En wel in het antwoord op vraag 81 „voor wie het Avondmaal is ingesteld” wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen de „hypokrieten” en ............ „die zich niet met waren harte tot God bekeren”.
Bovendien geeft Gods Woord het zelf op klare wijze aan ,dat er in de kerk als instituut bekeerden en onbekeerden zijn, dat er zijn, die de naam hebben dat zij leven, maar ............ dood zijn. Een overeenkomstig de gelijkenis van de wijnstok en de ranken, dat er levende en dode lidmaten zijn. Onze Heidelberger eindigt haar antwoord op vr. 54: „En dat ik daarvan een LEVEND lidmaat ben en eeuwig zal blijven.” Dit is het antwoord dus van de godvruchtige leerling en dat geldt diegenen, die van dood ......... levend zijn gemaakt en de eigenschappen van het nieuwe leven openbaren!
Wat is ú waarde lezer(es)?
Moogt u door genade ook iets van die eigenschappen van het geestelijk leven kennen? Dat geve de Heere uit genade!
E.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1976
Bewaar het pand | 6 Pagina's