Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CATECHISMUS, LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CATECHISMUS, LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAG 10

Het gaat hier niet om de blote wetenschap, doch om de innerlijke beleving van de Goddelijke voorzienigheid, die van grote betekenis is voor het geestelijke leven. Toen Abraham buiten de Heere om naar Egypte trok vanwege de honger, is hem dat in verband met Hagar niet profijtelijk geweest. Waarom ’t hem door de Heere betuigd werd, in oprechtheid te wandelen voor Zijn aangezicht. Want het is tot eer van de Heere en profijtelijk voor het innerlijke leven aan de Vaderlijke hand van de Goddelijke voorzienigheid kinderlijk te leven. Door Hem te kennen in al uw wegen, zal Hij uw paden recht maken.

Van Lot is het ons bekend, dat hij niet in vrede zocht te leven met Abraham, wat hem buiten de Heer om deed komen tot het kiezen van het vruchtbare land om rijk te worden. En zie, als Abraham hem niet verlost had, met de hulp des Heeren, uit de hand van Kedorlaömer, hoe zou dan zijn einde geweest zijn? En toch werd het bij hem niet een wederkeren tot de onderhouding van de gemeenschap der heiligen. Wat ook niet door hem gezocht werd, al was hij op de voorbede van Abraham uit Sodom verlost. Wij moeten leren leven uit de Vaderlijke hand van de Goddelijke voorzienigheid, tot wasdom van het geestelijke leven. En door dat niet te zoeken in de vreze des Heeren, werkt men zichzelf in de duisternis, tot schade van het gezinsleven.

Bij het kinderlijk gaan aan de hand des Heeren, is er een hartelijke overgave aan Hem. Wat Abraham deed komen tot de uitroep: „Op de berg des Heeren zal het voorzien worden!” Het leven is met al zijn zorvn en omstandigheden een gedurige geloofsbeproeving, tot wasdom van het geestelijke leven. En al is dat op zichzelf geen grond voor de eeuwigheid, want onbekeerden hebben ook gebedsverhoring en uitreddingen. Wat voor hen dan des te meer is een roepstem tot bekering.

Het is de almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt. Waarmee het ons op het hart gebonden wordt, dat wij van dag tot dag zijn in de hand des Heeren. Hij draagt en verdraagt ons in Zijn lankmoedigheid, opdat wij Hem zoeken en vrezen. En wanneer dat niet tot onze bekering is, dan zal de dag komen waarop de mens door Gods hand zal weggedrukt worden. „En de kinderen des koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden.” En stel daar tegenover, hoe heerlijk het toch wel zal zijn, gelijk als de arme Lazarus door de engelen gedragen te worden in de schoot van Abraham. Maar hij heeft hier Gods drukkende hand, die zwaar op hem was, leren kussen. In de diepte der beproeving had hij zijn God hartelijk lief, zodat hij niet met de hond in de stok kon bijten. Maar wee de mens die in de buitenste duisternis, eeuwig veroordeeld zal worden door al de zegeningen, die hij hier uit Gods hand mocht ontvangen, gelijk als de rijke man, die in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de smart van de plaats der pijniging.

Maar de Heere doet ons nog zijn op de aarde, die vol is van Zijn goedertierenheid. Wat ons hier betuigd wordt: „en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen.”

Het is de Vaderlijke hand van Gods goedertierenheid, die roemt tegen een welverdiend oordeel. Wat door niemand ontkend kan worden, daar wij er in onze consciëntie van overtuigd zijn. Waarop wij elkander hebben te wijzen, om Zijn goedertierenheid ter harte te nemen tot bekering. Want daardoor kan zelfs het hardste hart vermurwd worden tot verootmoediging en verbinding aan de Heere. En daartoe geeft de Heere er indrukken van in het gemoed, om die innerlijke beleving tot onze bekering, met steeds meer ernst, biddende te zoeken.

Het weten, dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt, heeft zin, want het dient tot onze bekering. Tot de jeugd zegt de prediker: „Gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.” En dat is: „Schik u tot de vreze des Heeren en tot het onderhouden van Zijn geboden.” „En de vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid”, en dat is tot roem van Gods genade, het beginsel van de eeuwige jeugd. Want dat nieuwe leven is onvergankelijk en dat begeert biddende, Gode verheerlijkend te mogen leven. Want dezulken zijn van dagjesmensen eeuwigheidskinderen geworden.

De Heere wil dat wij in alle tegenspoed geduldig zijn en dan wijst Jacobus ons op de verdraagzaamheid van Job in het einde des Heeren, want dat was tot zegen van Job en tot verheerlijking van des Heeren naam.

Maar dit was het smartelijkste voor Job, dat zijn vrienden hem verdachten in zijn staat en hem gelijk stelden met de huichelaars, terwijl hij mocht getuigen van de wortel der zaak die in hem gevonden werd.

Maar de Heere kwam hem in zijn oprechtheid te handhaven, door het werk der genade in Hem verheerlijkt te bekronen. Zij moesten met hun offer tot hem komen opdat hij voor hen zou bidden. „En de Heere wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden: en de Heere vermeerderde al hetgeen Job gebad had tot dubbel zoveel.” Wat hem in ootmoedige erkentelijkheid en dankbaarheid mocht verkondigen „aan de kinderen zijner kinderen tot in vier geslachten.”

En door die beproeving heeft het geestelijke leven meer diepgang in hem verkregen, naar de regel van de orde des heils. Zodat men dacht, dat hij in de diepte van het verderf zou ornkomen. Maar neen, het was Gods zaak, de Heere heeft het voor hem opgenomen, met deze beerlijke toespraak: „Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden.” Zodat hij met des te meer klaarheid mocht roemen in de gerechtigheid van Christus, om met des te meer vrede en blijdschap voor zijn hart, de levendmaking en de rechtvaardigmaking mocht beleven in de heiligmaking tot eer van de Heere. En daarop doelt Petrus als hij zegt: „Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan des gouds, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus.” Want zo brengt de Heere het kostelijk werk van Zijn genade in het hart en leven van Zijn kinderen, tot steeds meer klaarheid. En dat leven is uit Hem, door Hem en tot Hem.

„Opdat wij in alles, dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onze getrouwe God en Vader.”

De Heere leidt Zijn kinderen naar Zijn raad en dat staat vast, en daaraan geeft het hart zich in het geloof, dat door de liefde werkt, met een kinderlijke tederheid over, al weten we niet hoelang dat nog zal duren en wat dat inhoudt.

„Een goed toevoorzicht hebben op onze getrouwe God en Vader”, is van grote betekenis. Ja, dat is wel de kern der zaak en daarin zijn drie trappen, die op elkaar inwerken. Want dat staat hier in zijn oude betekenis: hoop, verwachting en vertrouwen.

Van Abraham lezen we dat hij met zijn geloof uit de belofte, tot een groot volk gesteld zou worden, kwam te staan voor de dood der onmogelijkheden, d.aar die verwachting voor hem naar de mens gesproken, werd afgesneden. „En hij geloofde in de Heere”, en dat was de grond van zijn hoop,” en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.” Door het geloof in het Goddelijk beloven is het een hopen op de Heere. En dit levende hoop geeft het hart verwachting van de Heere. „Welgelukzalig is hij, die de God Jacobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere zijn God is.” En zo leidt de Heilige Geest tot een kinderlijk vertrouwen. „Welgelukzalig is de man, die de Heere tot zijn vertrouwen stelt.” En zo is de Heere het steunpunt des geloofs voor de toekomst.

„Een goed toevoorzicht op onze getrouwe God en Vader”, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal, „aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen.” En dat is het binnenste heiligdom van het kinderlijk vertrouwen op de Heere, waarvan Paulus zo krachtig en duidelijk spreekt: „Want ik ben verzekerd dat noch dood, noch leven, noch engelen,” die van God zijn afgevallen, „noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onze Heere.”

En dat is de kinderlijke beleving van het vertrouwen op onze getrouwe God en Vader. Want in Hem is het steunpunt des geloofs.

Soest.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 1976

Bewaar het pand | 4 Pagina's

CATECHISMUS, LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 1976

Bewaar het pand | 4 Pagina's