Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ALLE BEGRIP TE BOVEN (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ALLE BEGRIP TE BOVEN (5)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2 SUKEY HARLEY)

Ik ging twee of drie keer in mijn nieuwe kleren met de vrouwen mee naar de kerk en kapel. Toen begon mijn onrust. Ik gooide al gauw de nieuwe kleren weg. Ik ging nu naar de kerk met mijn verfrommelde muts en loshangende banden. Wel, de vrouwen schaamden zich toen over mijn gezelschap, nu in het andere uiterste, maar zij durfden er niet over te spreken, ik was zo'n vreemde vrouw.

Dit verontrustte mij, de gedachte, dat deze vrouwen iets bezaten, wat ik niet bezat, dit was het, wat mij verontrustte. De hele dag waren mijn gedachten verward, mijn gemoed werd heen en weer geslingerd omtrent deze zaak: „Wat bezitteh deze vrouwen? Ik zou willen weten wat zij bezitten”. O, ik was er vermoeid van in mijn gemoed er iets van te weten. Niets van wat ik in die tijd in de kerk of kapel hoorde trof ooit mijn gemoed. Ik had daar nooit aandacht. Mijn onrust was niet veroorzaakt door het woord van een mens. Ik kon aan niemand vertellen, wat mij scheelde, zelfs niet aan mijn man. Ik wist niet, ik kon er zelf niet achter komen, wat de zaak was. Ik bedacht altijd een voorwendsel om te weten te komen wat die twee deden. Ik gluurde wel door de deur van de oude Nancy Smith. Zij kwam dan naar buiten, met dikke tranen in haar ogen met het boek in haar hand. Wel ik haatte haar. Dan ging ik naar de ander. „Sukey”, zei ze, „kom en ga zitten en ik zal je wat voorlezen”. Wel, dan dacht en zei ik bij mezelf: ik heb er een hekel aan om bij haar te komen. Als ik naar haar opkeek, o, wat een gezegende aanblik had ze, dacht ik, te midden van al haar eenvoud en uitwendige armoede. Zij is er heel wat slechter aan toe dan ikzelf, dacht ik, hoewel ik ellendig ben en zij gezegend is. Wat betekent dat?

Ik begon er aan te denken, dat er een God moest zijn. Dan dacht ik: deze vrouwen kennen die God. Zij zeiden gewoonlijk tot mij, dat ik moest bidden en zo in de hoop haar God te leren kennen ging ik bidden, dat wil zeggen, dat ik het Onze Vader opzegde en telkens herhaalde. (Dit was het enige gebed, dat ik kende.) Ik begon grote aandacht aan de wolken te besteden. Wel, dacht ik, wat kan dat zijn? Is het rook uit al de schoorstenen en daar opgestapeld? Dan weer dacht ik; dat kan geen rook zijn, soms zijn ze geheel opgeklaard. Wel, er moet een God zijn om deze te maken. Nu begon ik in grote vrees te geraken. Het is onmogelijk te zeggen, wat voor verwarde gedachten ik in die tijd had. Maar dit was de weg, waarin mijn God mij leidde tot Zichzelf.

Op een Sabbath, toen ik in de kerk zat, kwam deze gedachte bij me op: Veronderstel, dat die grote, dikke wolken zouden bersten en op mijn hoofd vallen? Toen dacht ik: zij zullen niet op deze twee vrouwen vallen, ik ga dicht tegen Nancy Rowland aan zitten, dan ben ik veilig. Ik maakte een groot gestommel in de kerk, terwijl ik van plaats veranderde. Alle mensen keken naar me: ik was zo’n arm, dwaas schepsel.

Op zekere dag ging ik naar het huis van Nancy Rowland, zoals ik gewoon was om te zien, of ik kon uitvinden, wat zij had verkregen. Zij zei: „Sukey, kom binnen en ga zitten en drink een kop thee met me. Ik zei: „ja, dat wil ik”. Terwijl de ketel aan het koken was, las ze me een stukje voor. Ik schonk er nooit de minste aandacht aan. Ik kan er geen woord van vertellen, waar het over ging. Haar kinderen kwamen binnen. Zij sneed voor elk van hen een snee brood. Zij namen die aan en schenen dankbaar te zijn. Zij groeten mij en gingen weg. Toen maakte Nancy een paar lekkere dunne sneedjes brood met boter klaar en bood die op gelijke wijze aan mij aan. Ik verwonderde er mij over en ik keek naar haar armoedige spullen. Wel, dacht ik, zij bezit iets. Ik zou willen weten, wat ze bezit. Toen ik thuis kwam, kwam bij mij gedachte op haar wat brood en spek te geven. Ik sneed een flinke portie voor haar en bracht die naar haar huis. Ik dacht, dat ze er blij mee zou zijn en denken, dat ik een goede buurvrouw was. Zij scheen er erg weinig aandacht aan te besteden. Zij legde haar handen op tafel en keek omhoog. Zij was stil. Ik weet nu, wat ze bezig was te doen. Zij dankte God, maar toen dacht ik, dat ze mij meer had moeten bedanken. Ach, hoe onwetend was ik.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1978

Bewaar het pand | 6 Pagina's

ALLE BEGRIP TE BOVEN (5)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1978

Bewaar het pand | 6 Pagina's