Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd.

Beste jongelui. Brief van Paulus aan Filemon. 43

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ja, broeder, laat mij uwer hierin genieten in de Heere; verkwik mijn ingewanden in de Heere”.

Over het voorgaande is heel wat gezegd. Daar zou natuurlijk nog meer over te zeggen zijn. Doch we moeten voort.

In de tekst, die nu boven dit artikel gedrukt staat, begint Paulus met Filemon aan te spreken als zijn „broeder”. Of liever: Hij begint er niet mee, want hij had dit al eerder gedaan, zie vers 7. Doch nu doet hij het weer. Als Paulus Filemon één en andermaal „broeder” noemt, dan is dit zo maar niet een zekere kerkelijke formaliteit. Zo wordt dat woord veel gebruikt. En ik zeg niet, dat dit verkeerd is. Het kan wel tot verkeerde gevolgen leiden. Want als iedereen, die tot de kerk behoort, steeds maar aangesproken wordt als „broeder en zuster” dan zou men op de duur gaan denken, dat het ook inderdaad allemaal „breeders en zusters” van elkander waren. En dan natuurlijk in geestelijk opzicht.

Het zou wel zo moeten wezen, maar we moeten oppassen, dat we idealiteit niet voor de werkelijkheid aan gaan zien. We hebben daar al eens eerder op gewezen. En ik geloof niet dat ’t verkeerd is als dit weer eens gebeurt.

Inderdaad, alle leden van één en dezeltde kerk zouden in geestelijk opzicht „breeders en zuster” van elkaar móeten zijn. Doch dat is men alleen in der waarhed waarin men door één Geest wederomgeboren is. Dan behoort men in werkelijkheid tot het grote huisgezin van God. Doch als men niet wederom geboren is, dan kan men elkander wel „broeder en zuster” noemen, doch in werkelijkheid is men het dan niet. Houdt deze dingen heel goed in de gaten. Want men kan de naam hebben dat men leeft, terwijl men in werkelijkheid dood is. En ik geloof dat er helaas velen zo zijn.

Wij mogen natuurlijk niet over het hart van iemand oordelen. En op grond van zijn belijdenis is er tegen het spraakgebruik van „broeder en zuster” niets in te brengen. Doch men komt wel in de vruchten openbaar. En dan is er bij heel veel „broeders en zuster” van het geestelijke leven niets meer te merken.

Geeft dus daarom altijd maar acht op de vruchten. Want daaraan kent men de boom.Als Paulus zich echter van het woord „broeder” bedient, dan wordt hij ook hierin geleid door de Heilige Geest. Hij mocht geloven, dat Filemon een „broeder” van hem was „in de Heere”. Dus niet in het vlees. Want als zodanig hadden zij weinig of niets met elkander te maken. Ik geloof niet dat er natuurlijke familiebanden hebben bestaan tussen Paulus en Filemon. Maar geestelijke banden waren er wel.

Paulus was niet alleen een broeder in geestelijk opzicht van Filemon, doch hij was het ook van Onesimus. Die was eveneens uit God geboren. Onesimus was dus ook een broeder van Filemon. Dat was hij door genade geworden, zie vers 16.

En nu bidt Paulus Filemon als zijn „broeder” of deze hem wil doen genieten in de Heere, door namelijk Onesimus als een „geliefde broeder” wederom aan te nemen.

Het woord dat hij hier voor „genieten” gebruikt is van dezelfde stam afgeleid als het woord „Onesimus”. Het kan ook vertaald worden door „genot, nut hebben, voordeel trekken”. En jullie weten nog wel, toen we het over de naam Onesimus hadden, dat deze betekent: „Nuttig zijn, voordelig zijn”.

We kunnen hieruit leren, dat Paulus een geleerd man geweest is, die met woorden wist te spelen. Dat is ook een gave, die niet veracht mag worden, maar gebruikt moet worden. Het koninkrijk Gods is er meerder malen mee gediend. Misschien dat niet iedereen het zo aanvoelt, maar er zullen er onder de lezers zeker zijn, die dit begrijpen. Ik hoop van velen.

Ik meen van Augustinus te weten, dat hij om te beginnen, aangetrokken werd door de „welluidende rede” van een van zijn leermeesters. En de Heere heeft dit willen gebruiken tot zijn eeuwig welzijn.

Paulus wil genieten „in de Heere”. Dat kan niet iedereen hem nazeggen. Want van verreweg de meeste mensen geldt, dat men zijn genot ergens elders zoekt.

De een doet het in de wereld. Die bekoort met haar aanlokselen. Daar kun je, zegt men, vreugde beleven. En men gaat er in op en.......onder.

De ander trekt zich terug en zoekt zijn genot in de zonden, die in het hart gekoesterd worden. Zij komen dan niet naar buiten openbaar. Men kan dan zelfs voor de buitenwereld nog wel een nette oppassende jongen of meisje zijn, iemand, die voor een eerbare man of vrouw door gaat, terwijl men in de stilte het kwaad bedrijft. Er is een spreekwoord dat zegt: Stille wateren hebben diepe gronden. Je kunt dit ten goede uitleggen, en ik hoop dat dit van jullie gelden mag. Je kunt b.v. in de stilte van de Heer genieten, tijdens de overdenking van Zijn Woord. Dat is een zeer goede zaak. Ik geloof, dat de dichter van Psalm 119 dit ook kende, toen hij getuigde: Hoe zoet zijn mij Uw redenen geweest; Geen honing kan ’t gehemelt’ beter smaken ......Dus vrienden:Smaakt en ziet dat de HEERE goed is. Het geeft een zalig zielsgenot.

Maar, zoals gezegd, het kan ook ten kwade uitgelegd worden, dat stille wateren diepe gronden hebben. Laat een ieder bedenken, dat de HEERE ziet tot op de bodem van ons hart. Die kan zo diep niet zijn, of Hij doorgrondt en kent ons.

Weer een ander zoekt zijn genot in zijn arbeid. Op zichzelf is dat natuurlijk niet verkeerd. Het is zelfs een zegen te achten, als men met genoegen zijn arbeid verrieht. Hoevelen zijn er niet, die’t altijd weer met tegenzin doen. Dan wordt de arbeid beslist niet als een weldaad beleefd. Wel het tegendeel.

Doch anderzijds moet het ook gezegd worden, wanneer men geen hoger genot kent, dan alleen in zijn arbeid, dat dit te kort is voor de eeuwigheid. Want een dergelijk genot hebben onbekeerde mensen ook. En als men onbekeerd is en blijft, dan gaat men voor eeuwig verloren.

Waar zoekt een mens zijn genot al niet in. Vele dingen zouden nog genoemd kunnen worden, genietingen, die allemaal buiten de Heere omgaan.

Ik kan natuurlijk hier de vraag niet achterwege laten, waar jullie je genot in zoeken. Paulus zeide: Ja, broeder, laat mij uwer hierin genieten in de Heere .....

Zeggen jullie dat ook? Of is jullie taal: Laat mij genieten in de wereld, de zonde, de dingen van het leven, en het is mij genoeg? O, wat ben je dan arm. Want alle genietingen buiten de Heere, hebben geen waarde voor de eeuwigheid. Zij vermeerderen alleen maar je schuld. En die kun je nooit betalen. En als je sterven moet met een openstaande schuld, dan komt daarmede een einde aan al het aards genot; dan schiet er niets anders dan een eeuwige droefheid over.

Ja, broeder, laat mij uwer hierin genieten in de Heere ......

Paulus bedoelt er in dit geval mee: Ja, broeder .... Het woordje „ja” heeft hier de betekenis van een bede, een smeekbede. Heel vrij weergegeven, zouden we kunnen zeggen: Als ’t u belieft broeder ......

Uit dat woordje „ja” kun je aflezen, hoe echt, innig Paulus meende wat hij zei. Kleine woorden hebben dikwijls grote betekenis. Hij is niet een advocaat, die alleen maar een pleitbrief schreef om daarmee geld te verdienen. Voor een zodanig mens is het werk puur zakelijk. Doch bij Paulus was het niet te doen om geld te verdienen. Integendeel. Hij had er zelfs geld voor over, als het tussen Filemon en Onesimus maar goed kwam, zoals we dit vernomen hebben. Het was bij Paulus een geestelijke zaak. Hij was een goede herder. Hij zocht het welzijn van zijn schapen. Of alle „herders” dit welzijn zoeken, laat ik maar als een vraag staan voor de mogelijke herders die dit lezen.

Ja, broeder, laat mij uwer, dat is: van uwentwege, hierin genieten in de Heere. Het zou Paulus, die een levensband aan de Heere kende, die aan de Heere verbondert was en daarom „in” de Heere leefde, gelijk een bewoner in zijn huis, een genot zijn, als Filemon op zijn schrijven in zou gaan, als hij er gehoor aan geven zou. Hij zou er dan niet mee eindigen in de mens, doch in de Heere. Ik dacht dat dit onder alle omstandigheden het beste was.

Jullie aller vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor de jeugd.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's