Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE LEERMEESTER VAN DE GERECHTIGHEID.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE LEERMEESTER VAN DE GERECHTIGHEID.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 5 : 21-26

De Heere Jezus is gezalfd met vreugde-olie, daar Hij gerechtigheid lief heeft en goddeloosheid haat. Zodat Hij is het van God verordineerde middel tegen de zonde. Zijn gerechtigheid is een overvloeiende gerechtigheid tot bevrijding van de goddeloosheid der ongerechtigheid. Want Hij heeft de wet van het verbroken werkverbond met al haar vloek en straf voor Zijn rekening genomen. Opdat zij voor ons hart en leven zou worden de wet der liefde, om gerechtigheid lief te krijgen en goddeloosheid te haten. En zo wij daaraan voorbijgaan en Hij ons niet dierbaar wordt, blijft de mens in de staat van het ongeloof, om zorgeloos voort te leven, alsof er geen dag van het gericht zal aanbreken.

Maar gezonden door de Vader uit kracht van Gods goedertierenheid, komt de Heere Jezus hier tot ons met Zijn vermanend woord. Om ons bekend te maken met de dwaasheid der ongerechtigheid, om er niet in om te komen. Want Hij kent de sterkte van Gods toorn en heeft onze kostelijke ziel niet over voor de eeuwige rampzaligheid.

En daarom spreekt de Heere Jezus hier tot godsdienstige mensen, die op de droggrond van de zandgrond der eigen gerechtigheid neder zitten. Om daarop het huis van hun verwachting voor de eeuwigheid te bouwen. En nu waren deze mensen door de ouden, die zij voor vertrouwden hielden, onderwezen. Zodat zij zich aan de leer van die ouden vasthielden, de leer waarop in de loop der jaren het stempel van de echte leer gedrukt was. Waarom het voor hen onomstotelijk vaststond, daar zij door nooit een doodslag te begaan, de wet daarmede volbracht hadden. En door dat te doen, recht hadden op het eeuwige leven. Maar die een doodslag begaan had, was strafbaar door het gericht. En al is het volkomen waar, dat onze conscientie ons om ’t kwaad dat door ons niet bedreven werd, niet kan veroordelen, dan is dat nog geen rechtspraak ten leven, daar de mens daarvoor bewaard is door de inbindende kracht van de algemene genade. Want de mens is van nature geneigd God en zijn naaste te haten.

Waarmede de grote Meester hen als Kenner der harten bekend gemaakt heeft, opdat zij niet met een ingebeelde hemel zouden ontwaken in de buitenste duisternis. Want Hij zeide tot hen: „Doch Ik zeg u, zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn voor het gericht en wie tot zijn broeder zegt: Gij dwaas, die zal strafbaar zijn door het helse vuur”. En al waren dat scheldwoorden met een gradueel verschil, zo waren zij daarin toch verwerpelijk. want de wet is geestelijk en zij gaven daarmede bewijs vueselijk, verkocht te zijn onder de zonde. Zodat de mens die zondig is, daarin verwerpelijk is, en verdoemelijk is voor God. Uit de onzalige fontein komt toch boosheid en bitterheid voort. En door daarin te leven is de mens met al zijn godsdienst geheel verwerpelijk voor Gods heilige wet. Waaraan de ouden met al hun godsdienstigheid overheen leefden en het hun kinderen ook kwamen in te prenten. Zodat de waarachtige bekering in de vernieuwing van het hart door hen niet gezocht werd.

Ja, men leefde daar zorgeloos over heen. Zodat men met de vorm van de godsdienst de zonde zocht te bedekken. En in dat kwaad kwam de Heere Jezus hen te bestraffen, terwijl zij er in hun conscientie ook al in veroordeeld werden, om er niet langer in voort te leven. En „zo gij uw gave op het altaar zult offeren en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft”. Wat zij hadden aan te merken als een Goddelijke waarschuwing in de conscientie, die is Gods stedehouderes. Zodat de mens in zijn geweten, dat kwaad is, veroordeeld wordt door Gods wet. En door dat niet ter harte te nemen ging het van kwaad tot erger. Waarvoor de Heere Jezus ons ook waarschuwt, als Hij zegt: „Laat daar uw gave voor het altaar en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan en offer uw gave”.

Zodat deze mensen in het komen tot het altaar met hun gave tot verzoening met God niet veroordeeld werden. Maar zij moesten, naar het woord van de Heere Jezus, die gave in de tempel achter laten, om zich eerst met hun broeder te verzoenen, om daarna die gave te offeren tot verzoening met God. En dat kon, door de offerdienst, zolang de Heere Jezus, als het verzoenoffer, Zichzelf nog niet ten offer gebracht had in de vloekdood van het kruis.

Waarmede de Heere Jezus ons de noodzakelijkheid van het breken met de zonde op het hart bindt. Want met behoud van de zonde kan de Heere door het offer van Zijn Zoon ons Zijn vergevende liefde niet doen smaken in het hart, daar Zijn heiligheid en rechtvaardigheid dat niet toelaat.

En door daarover heen te werken, werkt men zichzelf in de onvruchtbaarheid van de dikste duisternis. En al komt met zichzelf met het voorgaande op de been te houden, dan kan men zichzelf op grond daarvan de zonden wel vergeven, maar het licht van Gods vriendelijk aangezicht wordt daarin niet aanschouwd. Waarom wij ons hart en leven in ’t licht van het Woord des Geestes ernstig hebben te onderzoeken en te beproeven of de innige boetvaardigheid over de zonde is in ons hart. Want zonder dat gaat het van kwaad tot erger, wat ons dan een speelbal doet worden van de zonde, Satan en ongeloof. Want wij onttrekken ons daarmede in het genot der zonde aan Gods zoete gunst en zalige gemeenschap.

Wat als vanzelf de vraag doet oprijzen, hoe te komen tot het breken met de zonden, om te komen tot de boetvaardigheid over de zonden. En dat kan alleen door de dierbaarheid van Christus. Het breken met de zonde en het wenen over de zonde is door de wet van Christus, de wet der liefde. Door die wet volmaakt te onderhouden uit liefde tot Zijn God en Vader, drukt Hij die wet door Zijn Geest steeds dieper af in het hart, zodat het als een heilige vanzelfheid is te breken met de zonden en te wenen over de zonden. zodat ge u in die kracht en in die genade gaat verzoenen met uw broeder. En dat geeft U wel geen recht op de verzoening met God door het offer van Jezus Christus, maar het is wel de weg tot en de behoefte aan die verzoening door Zijn offerande. Waartoe Hij ons door Gods Geest wordt aangeprezen en geschonken. „Wees”, zegt de Heere Jezus, „haastelijk welgezind iegens uw wederpartij, terwijl ge nog met hem op de weg zijt”. Want die weg is ook de weg naar de allerbeslissende eeuwigheid. En zodra ge aan het einde van die weg zijt, is het dan zeker voor eeuwig te laat. Wat ons in dat besef de tijd der genade steeds meer kostelijk doet worden, tot voorbereiding voor de eeuwigheid. Om als eeuwigheidskinderen te leren leven aan de voeten van de Heere. „Want waar de boom valt, zal hij wezen”. „Voorwaar zeg Ik u: Gij zult daar geenszins uitkomen, totdat gij de laatste penning zult betaald hebben”. Daar de Heere niet alleen voldoening eist aan de eis en het recht der wet, maar ook van de talenten der genade, die Hij schonk, om er mede te woekeren tot behoud van onze onsterfelijke ziel. En dat tot de laatste penning toe.

En door te zondigen tegen de eeuwige God bij het versmaden van het eeuwige leven, door te eten van de verboden boom en het verachten van de rijkdom van Zijn goedertierenheid, heeft de mens zichzelf Gods eeuwige toorn waardig gemaakt, die door ons nooit afbetaald kan worden tot de laatste penning. En dan zou hij nog het recht ten eeuwige leven moeten verdienen, tot verkrijging van de eeuwige vreugd. Waarmede het ons door de Heere Jezus op het hart gebonden wordt, dat deze gevangenis door ons niet is te openen, vanwege de eis der Goddelijke rechtvaardigheid.

En toch wordt het ons door de Heere Jezus niet alleen tot dat einde gezegd, want in Hem is de bevrijding van de straf en het recht ten eeuwige leven om niet te verkrijgen.

Hij bindt dat oordeel ons vanuit Gods ontfermende liefde op het hart, opdat wij zouden leren denken vanuit dit woord des Geestes: „Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten”. Hij geeft ons dus te denken vanuit Zijn spraak, opdat de slapende conscientie er door zou ontwaken, als stedehouderes van God, die er ons van overtuigt, dat we zwaar en menigmaal tegen licht en beter weten in kwamen te zondigen in onze zorgeloosheid.

Om door de kracht van Christus, Die hier tot ons spreekt, op te staan uit de doden. Daar Hij is de Zon der gerechtigheid, om u te leiden en als kinderen des daags voorzichtig te doen wandelen. Gelijk het Woord des Geestes zegt: „Zie dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, de tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn”. Om het dan geestelijk te mogen verstaan: „Ik ben de opstanding en het leven, die in Mij gelooft, zal leven al ware hij ook gestorven”. En dat tot verkrijging van het eeuwige leven, dat in Hem is.

Soest.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1979

Bewaar het pand | 4 Pagina's

DE LEERMEESTER VAN DE GERECHTIGHEID.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1979

Bewaar het pand | 4 Pagina's