Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De brief van Paulus aan Filemon 54

De vorige keer hebben we enige aandacht besteed aan het woord „herberg”.

We gaan er natuurlijk van uit dat onze lezers geen „herbergbezoekers” zijn in de kwade zin van het woord We hopen ook dat al de lezers iets zullen kennen van de „herbergzaamheid”, die ons als een te betrachten deugd in het Woord van God wordt voorgeschreven.

Mag ik verder ook hopen, dat jullie aller hart is als een „herberg” waarin geen plaats is voor de wereld, maar voor de Heere Jezus Christus ? Dan is dat een genade van God, en dan mag je ook geloven dat er bij God voor jullie een „herberg” in de hemel is, dat is dan een plaats waar je eenmaal voor eeuwig zalig zult mogen verkeren.

Inmiddels hebben jullie wel begrepen dat je met het woord „herberg” verschillende kanten uit kunt: Goede en ook kwade kanten Laat de kwade kanten a.u.b. varen en zoekt de goede kanten, die toch ook aan dit woord verbonden zijn, te behouden.

De vraag van Paulus aan Filemon om voor hem een herberg te bereiden, houdt ook dit m, dat Paulus daardoor aan zijn verzoek kracht zoekt bij te zetten Hij had in zijn brief Filemon gevraagd om Onesimus weer in zijn dienst te nemen. En als hij nu na verloop van tijd zelf weer in Colosse zou komen, in het huis van Filemon, dan zou hij kunnen zien, of Filemon aan zijn verzoek had voldaan. Dit is een punt wat we ook niet over het hoofd moeten zien. We moeten hier ook weer geen verkeerde toepassing uit maken, als zou Paulus Filemon niet vertrouwen. Want dat is hier niet in het geding. Want liefde denkt geen kwaad. Doch het aangekondigde bezoek van Paulus zou voor Filemon wel een aansporing kunnen zijn, om Onesimus des te gereder weer in zijn dienst te nemen. Alles wat mogelijk is, wordt daartoe door Paulus aangewend. En ik geloof dat dit een geoorloofde, ja zelfs een geboden zaak is.

Zo zal het door Filemon ook wel aangevoeld zijn. Niet om daardoor Paulus een ogendienst te bewijzen, maar om met des te meer ijver de wil van God te volbrengen. Want die was tenslotte door Paulus alleen maar overgebracht.

Dat er „toezicht” gehouden wordt of ook datgene gedaan wordt, wat door de dienstknechten van God de mensen wordt voorgehouden, is nog geen overbodige zaak, zonder dat men daar een kwade gedachte achter moet zoeken. Het is zelfs een in Gods Woord geboden zaak. Daar zijn dan ook de ambtsdragers voor. Zij moeten „acht geven” op de gemeente, of deze namelijk wandelt in de „wegen des Heeren”. Dat wil dus heel eenvoudig zeggen: Of zij ook doen de wil des Heeren. Want daar gaat het tenslotte om, ook in ons leven. En we moeten het daarom onszelf altijd maar weer afvragen, of ook door ons gedaan wordt, wat door de Heere ons geboden wordt. En al kan dat door de ambtsdragers, ik denk bijzonder aan dominees en ouderlingen, niet altijd worden gekontroleerd, de Heere ziet ons altijd. Hij ziet niet alleen óf we het doen, maar. Hij ziet ook hóe we het doen Want de mens ziet maar aan wat voor ogen is, doch de Heere ziet het hart aan.

„Want ik hoop dat ik door Uwe gebeden ulieden zal geschonken worden”.

In het tweede gedeelte van dit vers komt Paulus ook weer openbaar als mens. Hij hoopte nog eens uit de gevangenis verlost te worden. Want daarin moeten we hem ons nog steeds denken, bij de overdenking van zijn brief We kunnen uit deze „hoop” aflezen, dat hij het martelaarschap niet heeft gezocht. O zeker, als de Heere dit voor hem weggelegd had, dan zou hij het niet zoeken te ontlopen, gelijk dat ook in zijn leven gebleken is. Maar „gezocht” heeft hij het niet. Ik geloof dat ook daar voor ons lering in ligt, namelijk dat het martelaarschap door ons ook niet gezocht moet worden, gelijk er in de geschiedenis toch wel mensen geweest zijn, die dit gedaan hebben. Wij willen de zodamgen niet veroordelen, doch oordelen wel dat het niet nodig is, dat men dit doet. Paulus begeerde de vrijheid boven de gevangenschap, om God te kunnen dienen en de komst van Zijn koninkrijk te bevorderen.

Dat is een goede begeerte geweest, die ons allemaal wel zou mogen bezetten. De vraag is daarom dan ook, of deze begeerte ook ons leven bezet ? Namelijk om te leven tot dienst aan God en Zijn Koninkrijk ? Hierin komt weer de liefde van Paulus tot de Heere en Zijn dienst openbaar. En daar gaat het tenslotte toch over. Ook bij ons !

„Want ik hoop dat ik door uwe gebeden ulieden zal geschonken worden”.

Een volgende zaak die in deze zin onze aandacht vraagt is deze, namelijk dat men daar in Colosse in het huis van Filemon voor Paulus bad.

Men bad daar of het God behagen mocht Paulus uit de gevangenis te verlossen Een bewijs hoezeer men deze dienstknecht van God begeerde en beminde Gaarne zagen zij hem weer vrij, opdat hij hen weer zou kunnen dienen, als een dienstknecht van de Heere Jezus.

Als de dienaar en de gemeente van elkander gescheiden zijn, kan men niet beter doen dan voor elkander bidden.

Dat is veel beter dan dat men eindeloos over elkander praat. En dat gebeurt nogal eens, dacht ik zo. De dienaars praten veel over de gemeenten. Het wel en wee, wat elke gemeente eigen is, wordt dan breedvoerig uitgemeten, terwijl aan de werkelijk geestelijke belangen van de gemeente voorbij gegaan wordt. Daar is de gemeente natuurlijk niet mee gediend.

Het andere komt ook voor. Zeer veel zelfs, dat men namelijk over de dienaar, wat dan meestal een dominee is, lang en breed weet te praten. Daar is natuurlijk altijd wel wat van te zeggen. Meestal is het meer kwaad dan goed, wat men vertelt. Want het „goede” is weinig interessant, en het „kwade” daar wordt gaarne naar geluisterd Dat de „dienaar” hier niet mee gediend is, zal voor een ieder wel duidelijk zijn.

Door al dat „praten” worden de belangen van het koninkrijk Gods niet bevorderd. Ik lees daarom ook nergens in de bijbel dat men veel over elkander praten moet. Wel dat men voor elkander bidden moet. En dat deed men in het huis van Filemon. Gebeurt dit ook in onze huizen ? Als dit meer gebeurde, zou er ongetwijfeld meer zegen vallen. Niet dat het door bidden te verdienen is, maar het is wel de weg, waarlangs het te verkrijgen is.

Gelukkig de gemeenten, die verwaardigd worden om voor hun dienstknechten te bidden. En ook gelukkig die dienstknechten die „bidders” in hun gemeenten hebben Want al ziet men dan elkander niet van aangezicht tot aangezicht, men draagt dan toch de noden van elkander de Heere op. En Die kan alle noden door Zijn almacht en naar Zijn vrijmacht vervullen.

„Want ik hoop dat ik door uwe gebeden ulieden zal geschonken worden”.

Ik gebruikte zo juist de woorden „almacht” en „vrijmacht”. Deze beide woorden zitten ook in deze zin verpakt. Want Paulus geloofde dat God almachtig was. En door Zijn almacht was Hij in staat om hem uit de gevangenis te verlossen. Doch hij geloofde ook dat de Heere „vrijmachtig” was. Dat wil zeggen: Als de Heere het beter oordeelde dat hij niet uit de gevangenis zou worden verlost, dan wilde hij daarin berusten. De Heere was „vrij” om het te doen en om het te laten.

Daarom heeft men aan twee kanten gebeden onder het voorbehoud van: „UW wil geschiede”.

Dat moet het voorbehoud in elk gebed zijn. En in elk waar gebed is het dat ook. De bidder verwacht het dan van God. Hij kan alles, indien het Hem behaagt. Doch als het hem niet behaagt, dan is Hij ook vrij, om mij mijn begeerte niet te geven. Hij weet uiteindelijk alleen wat goed voor mij is.

Ik geloof dat dit een belangrijk element is in het leven van het gebed. Want zo menigmaal worden in onze gebeden de Heere onze begeerten voorgelegd. En die willen we dan ook maar graag vervuld zien. En als dat niet gebeurt, nebben we meestal gauw de konklusie getrokken, namelijk dat de Heere toch niet hoort. Of: dat ons gebed dan wel niet goed geweest zal zijn.

Zowel het één als het ander kan een verkeerde gevolgtrekking wezen. En daar moeten wij voor zoeken bewaard te blijven. Want waarschijnlijk is het gebed wat men te Colosse, in het huis van Filemon voor Paulus deed, nooit verhoord. De geschiedenis geeft ons geen enkele aanwijzing dat Paulus later nog weer in het huis van Filemon geweest is. Moet dan daaruit de konklusie worden getrokken dat het gebed niet goed geweest is, of dat het niet verhoord is?

Dat men bad was goed En de Heere hoorde ! Maar verhoorde niet, omdat Hij het beter oordeelde te Handelen met Paulus, zoals Hij gehandeld heeft. Dit is echt wel een puntje om nog eens over na te denken.

Inmiddels neem ik weer met een hartelijke groet afscheid van jullie.

Jullie aller vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's