Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Les 30

Hoofdstuk II. Van de dood van Christus en de verlossing der mensen door Deze.

Arikel 2 - 4.

Art. 2: „Maar alzo wijzelf niet kunnen genoegdoen en ons van de toorn Gods bevrijden, zo heeft God uit oneindige barmhartigheid Zijn eniggeboren Zoon ons tot een Borg gegeven, Die, opdat Hij voor ons zoude genoegdoen, voor ons of in onze plaats, zonde en vervloeking aan het kruis is geworden.”

Hebben we in onze vorige les besproken de noodzakelijkheid van de genoegdoening aan de Goddelijke gerechtigheid tot betaling van de tijdelijke en eeuwige straffen wegens de gemaakte zonde-schuld door de mens, thans is aan de orde te overdenken door wie alleen deze genoegdoening kon geschieden en wel zó, dat de daarin geopenbaarde barmhartigheid niet ten koste zou gaan van de handhaving der Goddelijke rechtvaardigheid !

En nu brengt ARTIKEL TWEE ter sprake, dat de volkomen genoegdoening aan de eis der rechtvaardigheid Gods niet kon aangebracht worden door de mens zèlf, doch alleen door de van God gegeven Borg, de Eniggeboren Zoon des Vaders, de Heere Jezus Christus.

De inhoud van dit tweede artikel, als ook van het derde en vierde der D.L. komt duidelijk overeen met de inhoud van de Zondagen 5 en 6.

In Zondag 5 komt ter sprake, dat de ontdekte zondaar niet kan betalen door zichzelf, noch door een ander schepsel, dat alleen schepsel is en waarom niet, maar alleen door zulk een Middelaar, Die waarachtig mens moet zijn en tevens óók waarachtig God.

Zondag zes verklaart dan nader, waarom Hij dit moet zijn en wie die Middelaar is. Deze inhoud vinden wij terug in de artikelen 3 en 4 van hoofdstuk II der D.L.

Allereerst dan iets over artikel 2 van de D.L. hetwelk aangeeft, dat de mens nièt door zichzelf kan genoegdoen tot bevrijding van de toorn Gods.

Dit niet-kunnen-betalen heft de verantwoordelijkheid tot genoegdoening aan de strafeisende gerechtigheid Gods niet op. Dat belijdt de dichter van psalm 119 duidelijk in het 69ste vers (ber.):


„Gij eist van ons. dat w’ op Uw waarheid letten;
Dat wij altoos op hogen prijs Uw leer
En ’t heilig recht van Uw getuig’nis zetten.”


Velen menen dit toch zelf wèl te kunnen, d.w.z. zèlf te kunnen betalen. De eeuwen door is dat te vinden.

Bij de heiden-volken door het brengen van hun offers om hun góden te bevredigen; bij Rome door haar leer over de verdienstelijkheid van de goede werken; bij de remonstrant en de humanist door het doen van deugd en plicht als door eigen vermogen.

En zulke beschouwingen behoeven we echt niet alleen meer te zoeken buiten de dusgenaamde „gereformeerde gezindte”, maar ontstellend veel zelfs binnen dezelve. Want hoevelen willen niet meer weten van ontdekking aan zonde en schuld en aan straf der zonde. Waarom niet ? Wel, zo beweren zij, Christus heeft immers voor ons betaald en ons verlost ! Dat geloven we. Ja maar, zo zal men hun kunnen vragen, hebt u dan het echte, d.i. het zaligmakende geloof ? Want er is toch ook een alleen-verstandelijk-weten en een ,tijd-geloof” en een „wonder-geloof” ? En dan kijkt men al heel verbaasd op en zegt: foei, wie houdt zulk een ouderwets standpunt er nog op na ?

Hier blijkt duidelijk, dat men aan deze onderscheiding van geloven niet meer aan wil. Er is toch één geloof ! Zeer zeker. Maar als er dan toch mee bedoeld wordt het ZALIGMAKEND geloof.

Geeft de Bijbel niet duidelijk aan, dat er ook is een alleen-verstandelijk toestemmen van de waarheid der Schrift ? Zei Paulus niet tot Agrippa betreffende de kennis van de profetische geschriften: ik weet, dat gij ze gelooft ?

Schrijft Jacobus niet: „Gij gelooft, dat God een enig God is; gij doet wel: de duivelen geloven het ook en zij sidderen.” (Jac. 2:19)

Geeft de gelijkenis van de zaaier niet op klare wijze aan, dat er ook is een geloven voor een zekere tijd en wel in het zaad, dat onder de doornen valt of op steenachtige plaatsen, zodat het verdort ?

Is de terugkeer van Orpa tot haar land en goden en het liefkrijgen van de tegenwoordige wereld van Demas niet een aangrijpend bewijs van zulk een tijd-geloof ?

En vinden we niet een openbaring van „wonder-geloof” bij de Egyptische tovenaars, op heidense manier dan bedoeld ?

Waren àlle genezingen van de Heere Jezus óók zaligmakend ? Denk aan de genezing van de 10 melaatsen. Was het niet die éne Samaritaan, die terugkeerde tot Jezus om Hem ootmoedig te danken ? En vroeg Christus toen niet bewogen: „En wààr zijn de negen ?”

„Maar kunnen wij door onszelf betalen ?” - zo vraagt onze Heidelberger. En dan is het antwoord: „In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks groter”. Wat ligt in deze vraag opgesloten ?

Wel, dat niet alleen de heidenen zèlf door hun offers willen voldoen aan hun goden; en dat niet alleen Rome dit meent te kunnen doen en de remonstrant en vele zogenaamde rechtzinnige belijders, maar dat dit ook zit in ons aller bloed. Ach, ook de ontdekte zondaar probeert het. Zie ’t bij de „bloedvloeiende vrouw”. Heeft zij niet eerst genezing gezocht van haar ongeneselijke kwaal Dij vele medicijnmeesters ? Al het hare eraan ten koste gelegd, maar nergens baat vond, ja, dat haar kwaal de meest ernstige vormen had aangenomen ? En toen, horende van Jezus, mocht zij vluchten tot Hem en mocht zij zich genezen weten van haar kwaal door aanraking van Zijn kleed. Ja meer ! Toen mocht zij ook uit Zijn mond het vrijmakende woord vernemen tot reiniging van haar Levitische onreinheid !

Welnu, is het dan niet een rijke weldaad voor het bekommerde hart, dát heilgeheim te leren ? Dan zal het afgebracht worden van al het pogen om zèlf te betalen of ook door middel van andere schepselen. Ja, dan zal het inzien, dat per slot van de rekening dit nog hoogmoed is.

Want waarin komt dit uit ? Is het niet in deze gedachte: ja, ik zou zeker geloven, dat ik geen vreemdeling van genade ben, wanneer ik eerst maar meer liefde had en heiligmaking mocht beoefenen. Ja, zó zou men zijn zaken bij God rond willen krijgen.

Zie,dààrom is het zulk een weldaad, wanneer Gods Geest dit doet inzien en dat tot schuld gaat maken in het hart, om dàn het heilgeheim te mogen verstaan, dat niet alleen het zèlf-betalen van de schuld en straf onmogelijk is, maar dat het ook niet behoeft, omdat er Eén is, Die alleen betalen kòn, maar ook volkomen betaald heeft ! Het is Jezus Christus, de Zoon van God, de door God-Zelf gegeven Borg voor Zijn volk, van eeuwigheid en in de tijd ! Die aan het kruis heeft uitgeroepen: HET IS VOLBRACHT ! Die door Zijn dood als de enige en algenoegzame offerande voldaan heeft, doordien Hij............ „Voor ons of in onze plaats zonde en vervloeking aan het kruis is geworden” - zo lezen we in dit tweede artikel „Voor ons of in onze plaats”.

We dienen hierbij ook weer recht te onderscheiden. Hier spreekt en belijdt Gods kerk. Naar artikel 27 van de Nederl. Geloofsbelijdenis is dit de levende kerk, „De vergadering der ware christ-gelovigen.”

Het „voor ons” is dus niet bedoeld als voor alle mensen, voor alle kerkleden zonder meer. want er zijn in de kerk levende lidmaten en dode, zoals de gelijkenis van de Wijnstok en de ranken aangeeft.

Dat geldt ook van de vraag of Christus gestorven is en alles volbracht heeft........... voor alle mensen, zoals dikwijls wordt gemeend en voorgesteld. In dit verband wijst artikel 3 van hoofdstuk II onzer D.L. op de GENOEGZAAMHEID van Christus’ dood en offerande. We lezen hier:

„Deze dood des Zoons van God is de enige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonden; van oneindige kracht en waardigheid, overvloediglijk genoegzaam tot voldoening van de zonde der ganse wereld.” Het betreft hier dus ALGENOEGZAAMHEID van Christus’ dood. Deze is nièt gelijk te stellen met de GENOEGDOENING van Christus’ offerande.

Waarin dit verschil bestaat, hopen we in een volgend artikel D.V. aan te geven.

Nu komt het er voor ieder maar opaan, te onderzoeken, zichzelf af te vragen, of men door genade een „levend” lidmaat is geworden of dat men nog een „dode” rank is, die wel in een uiterlijke relatie aan de Wijnstok Christus verbonden is, maar niet kent de levende relatie, door de Heilige Geest gelegd in de wedergeboorte.

Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1980

Bewaar het pand | 6 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1980

Bewaar het pand | 6 Pagina's