Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Les 39

Hoofdstuk III/IV.

Artikel 1.

We lezen aldus:

„De mens is van de beginne naar het beeld Gods geschapen, versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van Zijn Schepper en van andere geestelijke dingen, in zijn wil en zijn hart met gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid; en is over zulks geheel heilig geweest.

Maar door het ingeven des duivels en zijn vrije wil van God afwijkende, heeft hij zichzelf van deze uitnemende gaven beroofd en heeft daarentegen in de plaats van die over zich gehaald blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand; boosheid, wederspannigheid en hardheid in zijn wil en zijn hart, mitsgaders ook onzuiverheid in al zijn genegenheden.”

Dit derde en vierde hoofdstuk van de D.L. handelt over DES MENSEN VERDORVENHEID EN BEKERING TOT GOD EN DE MANIER VAN DEZE.

Allereerst iets over de samenvoeging van dit derde en vierde hoofdstuk. Waarom hebben onze Dordtse Vaderen dit gedaan ?

Hierom. De remonstranten hadden in hun „remonstrantie” een derde artikel opgenomen over de wedergeboorte. En dat hadden zij zodanig omschreven, dat daartegen niets kon ingebracht worden wat de Schriftuurlijke gronden betrof. Althans, zo zou men kunnen menen. Het luidde aldus: „De mens heeft het zaligmakende geloof niet van zichzelf, noch uit kracht van zijn vrije wil, alzo hij in de staat der afwijking en der zonden, niets goeds, dat waarlijk goed is (gelijk in zonderheid is het zaligmakend geloof) uit en van zichzelf kan denken, willen of doen. Maar het is van node, dat hij van God in Christus, door Zijn Heilige Geest, wordt herboren en vernieuwd in verstand, geneigdheid of wil en alle krachten, opdat hij het ware goed recht moge verstaan, bedenken, willen en volbrengen, naar het woord van Christus: „Zonder Mij kunt gij niets doen”. (Joh. 15 : 5).

Wanneer we zulk een omschrijving over de wedergeboorte lezen, zouden we kunnen opmerken: nu, daartegen is niets in te brengen, het is echt Schriftuurlijk gesteld. Maar, wanneer we het artikel van hun „remonstrantie” lezen, dan blijkt daarin duidelijk, dat zij een geheel andere opvatting hadden over de wedergeboorte dan Gods Woord leert. Ja, wat hebben onze D. vaderen toch bijzonder veel licht des Geestes nodig, om de remonstrantse dwalingen te onderkennen. Men kon dezelfde woorden gebruiken en toch een andere betekenis erin leggen. Dit is ook sterk het geval bij de moderne opvattingen. Zo bedoelen b.v. de moderne theologen met „wedergeboorte” heel iets anders dan Gods Woord aangeeft.

Wat bedoelden dan de remonstranten met hun leer over de „wedergeboorte” ?

Dit hing samen met hun standpunt over de „genade”. Zij zien de „genade” als slechts helpende genade en dat de mens de werking der genade kan wederstaan en alzo zelfs ook de wedergeboorte.

We kunnen dit duidelijk zien aangegeven in de „VERWERPING DER DWALINGEN” van de Dordtse Synode. O.a. bij art. 5,6,7,8 en 9. Bijzonder in artikel VIII, waarin onze vaderen de remonstrantse leer omschrijven. We lezen hier: „Die leren: Dat God zulke krachten Zijner alvermogenheid in de wedergeboorte des mensen niet gebruikt, waardoor Hij diens wil krachtiglijk en onfeilbaar zou buigen tot geloof en bekering; maar dat al de werkingen der genade volbracht zijnde, dewelke God gebruikt om de mens te bekeren, de mens nochtans Gode en de Heilige Geest, wanneer Hij zijn wedergeboorte voor heeft en hem wederbaren wil, alzo kan wederstaan en metterdaad ook dikwijls wederstaat, dat hij zijns zelfs wedergeboorte ganselijk belet en dat het overzulks in zijn eigen macht blijft wedergeboren te worden of niet”. Duidelijk komt hier dus wel het dwaallicht uit.

Maar, sprak Stefanus in zijn rede tot de Joodse Raad óók niet van een „wederstaan” van de Heilige Geest ? We lezen toch in Handelingen 7 : 51: „Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd de Heilige Geest, gelijk uw vaderen alzo ook gij.”

Zeer zeker is er zulk een „wederstaan” van de Heilige Geest. Maar beslist niét ten opzichte van Zijn „zaligmakende” werkingen. Want die zijn onwederstandelijk. Hier betreft het echter een wederstaan van de algemene werkingen van de Heilige Geest. Men kan wel eens een zekere overtuiging krijgen van zijn zondig leven, maar die slechts van tijdelijke aard is, als een morgenwolk, die spoedig verdwijnt. We zien dit bij Saul. Hoe klein dacht hij van zichzelf, toen hij gezocht werd om gezalfd te worden. Hij verschool zich achter de vaten. Maar hoe is het verder met hem gegaan ?

Zo kwam ook Farao wel eens ootmoedig voor de dag, bij de plagen over Egypte. Onze vaderen merkten op, dat de overtuiging moet komen tot overbuiging, zal het wel zijn. En daarover worden bekommerde harten vaak zo bestreden, terwijl zij toch niet vreemd zijn geweest van verbrokenheid des harten, toen zij goede gedachten mochten krijgen van de Heere, wie hij wil zijn en is voor de alleronwaardigsten !

Doch ter zake.

Er is dus geen wederstaan van de zaligmakende werkingen van de Heilige Geest, waardoor het in feite zou afhangen van de wil des mensen, of hij wedergeboren wil worden of niet, zoals we van de remonstrantse leer lazen in artikel 8 van de „verwerping der dwalingen”.

Welnu, het is dan ook om diè reden (de remonstrantse dwaalleer over de wedergeboorte) dat onze D. vaderen de artikelen III en IV onmiddellijk met elkander verbonden hebben.

„Van des mensen verdorvenheid en bekering tot God en de manier van deze.”

Daarover handelt dus dit hoofdstuk van de D. Leerregels III/IV.

Nu bepaalt artikel I van dit hoofdstuk ons eerst bij de oorzaak van de verdorvenheid des mensen, nameljk in het verlies van het beeld Gods, waarnaar de mens geschapen is. We worden hiermee herinnerd aan de vragen van onze Heidelbergse Katechismus in Zondag 3: „Heeft dan God de mens alzo boos en verkeerd geschapen ?” en „Vandaar komt dan zulke verdorven aard des mensen ?”

We vinden hier een zeer brede uiteenzetting van de verdorvenheid des mensen en de bekering tot God.

Dat zijn juist de kernzaken, waarin de remonstranten dwaalden en zo sterk afweken van de leer der Schrift.

Maar dat waren niet alleen de remonstranten van toèn, ook nù zien we helaas deze oude remonstrantse dwalingen weer doordringen in de kerken van de reformatie. Droevig is gebleken, dat de remonstranten, die door onze vaderen toen de voordeur der kerk werden uitgezet, later weer door de achterdeur der kerk zijn binnengekomen.

Daardoor is de bestudering van onze Dordtse Leerregels zo hoogst belangrijk en noodzakelijk.

Niet minder is ook nu onmisbaar nodig het ontdekkend licht van de Heilige Geest om de geesten te onderscheiden of zij uit God zijn volgens I Joh. 4 : 1: „Geliefden, gelooft niet een iegelijke geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld.”

Maar lezer(es), hebben wij al bij onszèlf de remonstrant ontdekt ?

Onze vaderen stellen tegenover de dwaalleer van de remonstranten eerst de diagnose van de zonde-kwalen vast, voor zij het enige, volkomen geneesmiddel aanwijzen en aanprijzen en de weg der genezing.

Wie in het eerstgenoemde dwaalt, zal zeker ook dwalen in het tweede genoemde stuk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1980

Bewaar het pand | 4 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1980

Bewaar het pand | 4 Pagina's