Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kaars die ontstoken wordt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kaars die ontstoken wordt

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 6 : 22, 23.

Het is door de zonde dat het oog des mensen boos is, want de Heere heeft ons met het heldere oog van Zijn beeld geschapen. Zodat de mens met zijn ganse ziel aan God verbonden was, om zich in Zijn heerlijkheid te verblijden. Wat Zijn dienst voor hem deed zijn een zalige dienst. Om zo van heerlijkheid tot heerlijkheid geleid te worden tot verkrijging van de eeuwige heerlijkheid. Maar ach, wij hebben geluisterd naar de sprake van de vorst der duisternis, om te eten van de verboden boom en als God te wezen. En zelf uit te maken wat goed en wat kwaad is. Wat de mens deed komen tot het verlies van Gods beeld, waarin het licht van Zijn vriendelijk aangezicht was. Terwijl hij kwam door zijn moedwillige ongehoorzaamheid, onder de heerschappij van de macht der duisternis. En zie, nu is zijn oog boos, hij staat in vijandschap tegenover God, zijn Schepper. Zodat hij met het onuitroeibaar besef van de ingeschapen Godskennis zijn God zoekt te ontvluchten. En de Heere Jezus zegt: „Maar indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam duisternis zijn.””Waarmee het ons op het hart gebonden wordt, dat wij met ons gehele leven zijn in de staat der duisternis. Waarin dan de vorst der duisternis des mensen metgezel is, om hem steeds meer tot de werken der duisternis aan te drijven. En hoe groot zal de duisternis zelf zijn ! in de eeuwige duisternis. Waarin de mens door de worm die niet sterft eeuwig gepijnigd zal worden. Want het kwaad dat hij bedreef, deed hij tegen licht en beter weten in.

Maar nu mogen wij, nog zijnde in het heden der genade, luisteren naar de sprake van het Licht, de Zon der gerechtigheid. En Hij kan en wil de kaars van Zijn licht ontsteken in onze harten, door de zondaar uit de staat der duisternis op te halen en te stellen in de staat der genade. De kaars is het oog des verstands, dat alleen door Zijn licht ontstoken kan worden, door de verheerlijking van wederbarende genade. En dat is het geestelijk en gelovig komen tot het geestelijk kennen van Zijn wonderbaar licht. Het keerpunt in het hart en leven van de mens, dat niet gemist kan worden, om te komen op Zijn school, om wijs gemaakt te mogen worden tot zaligheid. Waarbij de mens met zijn bestaan en leven geheel betrokken wordt, om met steeds meer klaarheid te mogen komen tot het geestelijk kennen. Wat tot zaligheid niet gemist kan worden.

En het licht, dat door de Zon der gerechtigheid ontstoken wordt, is niet alleen onderscheiden van het het licht der ingeschapen Godskennis, doch ook van het geloof dat de mens beweegt bijna een christen te worden, daar hij het door de zalving van Christus geheel wordt. En dat met de hartelijke overgave aan de Heere en Zijn dienst.

De kaars die ontstoken wordt door de Zon der gerechtigheid gaat door Zijn gerechtigheid een nieuw geestelijk leven leven, onder de bearbeiding van Zijn Geest. „Het hart leert God kennen in Zijn algenoegzaamheid, Jezus in Zijn dierbaarheid en zichzelf in zijn vloekwaardigheid.” Het hart bekomt daardoor een geestelijke kennis van God en Goddelijke zaken. Wat de wereld doet vergaan met al haar begeerlijkheid. Zodat de leer van Christus het hart dierbaar wordt in het volgen van Hem. En al wordt dat niet altijd met de nodige klaarheid verstaan, dat heeft toch een bijblijvende vrucht, door het licht dat de Heere er over belieft te geven. En zo bekomt het hart vermaak in het licht van Gods dierbaar getuigenis. Om met een biddend hart van stap tot stap te mogen gaan in de weg der gehoorzaamheid.

„„Indien dan uw oog eenvoudig is.”” Gericht blijft op het doel des Heeren, waartoe Hij het licht kwam te ontsteken in het oog des verstands. Want de Vader der lichten heeft daartoe de Zon der gerechtigheid doen opgaan in het hart. Als verdorven mensen zijn wij geneigd daarvan af te dwalen, tot schade van het geestelijke leven. Want dan wordt de eenvoudigheid der oprechtheid er door weggedrukt. Waarom ons oog gericht moet zijn en blijven op de Heere en Zijn wegen in afhankelijkheid van Zijn genade. Want de Heere bewaart de eenvoudigen.

We hebben er op te letten of het oog steeds meer verlicht wordt, door het kennen van de Heere, in het licht van Zijn heiligheid en rechtvaardigheid, opdat wij onszelf zouden verfoeien in onze verdorvenheid en vloekwaardigheid. Waartoe wij de onderwijzingen van de Heilige Geest in het Woord des Geestes nodig hebben. Want Zijn Woord geeft klaarheid in Gods heilige wet, om de Heere in Zijn heiligheid en rechtvaardigheid lief te mogen krijgen, in het aanvaarden van de straf der zonden. Want dan wordt de Heere Jezus, Die hier onderwijzend en vermanend tot ons spreekt, het hart dierbaar in Zijn algenoegzame offerande. En dat heeft een dodende kracht voor de boosheid van ons verdorven bestaan.

Om er door geleid te worden tot de goedertierenheid van het verbond van Gods goedertierenheid, waarvan Hij de Middelaar is. Want in dat licht werd het hart van Jeremia aan de Heere verbonden. Wat hem met beslistheid des harten deed uitroepen: „„Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben.”” Was de Heere Jezus niet gekomen om de beker van Gods toorn te ledigen, dan zou op grond van recht en gerechtigheid Gods goedertierenheid niet gesmaakt kunnen worden ten leven. Daar zou geen licht kunnen opgaan in de duisternis van onze ongerechtigheid. Maar de Heere Jezus is de Kaars, Die door al de verschrikkingen van de hel niet uitgeblust kan worden. Wat Hem uit de diepte van de hel overwinnend deed opkomen. Zodat het hart uit de grootste duisternis der verschrikking door Hem gesteld kon worden in het licht van Gods vriendelijk aangezicht. Want uit die beproeving blijkt tot versterking van het geestelijke leven, dat de kaars van dat geestelijke leven door Hem is ontstoken. En dat geeft hoop voor de toekomst, daar zij in de kracht Gods bewaard worden door het geloof tot de zaligheid die bereid is geopenbaard te worden in de laatste tijd.

En zo wordt het hart ook door het licht van de Kaars Jezus Christus versierd. Wat vanwege de duisternis zo bedekt kon zijn, wordt tot vreugde van het hart aanschouwd in het licht van Jezus Christus. Want in Zijn licht zien zij het licht, van het geloof dat Hem aankleeft, van de hoop die op Hem vertrouwt en van de liefde die zich in Hem mag verblijden. En in die sieraden prijst de Heere Zijn bruid. Want Hij spreekt tot haar versterkend en vertroostend, zeggende: „„Hoe schoon zijt gij en hoe liefelijk zijt gij, o liefste in wellust.”” En daarin is dan het getuigenis van de Heilige Geest, die haar het volheerlijke werk des Heeren, tot roem van Zijn naam, met verwondering en aanbidding doet aanschouwen. En die vreugde wordt verkregen in de beleving van de kinderlijke vreze, daar zij ons leert wijken van het kwade. En dan zegt de bruid in ootmoedige erkentelijkheid tot haar metgezellen: „„Ik ben zwart, doch lieflijk, gij dochters van Jeruzalem.”” Want zij is liefelijk in de Heere, maar in haar verdorven bestaan is en blijft zij zwart. En dat besef is voor het innerlijke leven van grote betekenis. Want dat doet haar verre zijn van zelfverheffing. Daar in het licht van haar kaars, het licht schittert van haar Kaars Jezus Christus. En de Heere Jezus zegt tot roem van Zijn licht: „„Zo zal geheel uw lichaam verlicht wezen.”” Het licht des Heeren breekt door Zijn kracht door alles heen. „„En het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.””

En zo werkt de kracht van het licht der Kaars Jezus Christus vernieuwend in de wasdom van het geestelijk leven. Opdat het Woord des Geestes zou leven in onze harten, want dat zegt met kracht: „„En wordt deze wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbenagelijke wil Gods zij.”” En zo is in de wil des Heeren de wilskracht des geloofs, om door het licht van de Kaars Jezus Christus onderscheiden te mogen zijn van de wereld. Opdat zij door ons in Zijn kracht veroordeeld zou mogen worden in al haar begeerlijkheden.

Maar krijgt het boze oog van ons verdorven bestaan de overhand, dan is dat tot grote schade van het geestelijke leven. Het wordt nooit de aard van dat boze oog te leven bij Gods goedertierenheid. Want dat is en blijft afkerig van het licht der Kaars, Jezus Christus. En daarom wil de Heere dat we tegenover ons verdorven bestaan blijven staan op voet van oorlog. Opdat die oude mens in de kracht van Christus gekruist zou worden. Om er niet met enige toegefelijkheid mee om te gaan. Want door die oude mens niet te kruisigen, wordt het een kruisigen van Christus in de liefde van Zijn kruis. En laat ons daaraan denken, om door de liefde van Zijn kruis gesterkt te worden in het kruisigen van ons verdorven bestaan, om één plant met Hem te mogen zijn in Zijn vernedering. En in de vervulling van Zijn belofte: „„Uw ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid””, is uw sterkte. Want van Hem wordt gezegd: „„en het Lam is de Kaars.””

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1980

Bewaar het pand | 6 Pagina's

De kaars die ontstoken wordt

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1980

Bewaar het pand | 6 Pagina's