Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BIJ BROOD EN BEKER 5

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BIJ BROOD EN BEKER 5

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. T. Brienen schrijft vervolgens over: Petrus Immens over het avondmaal. Na een korte inleiding komt er eerst een paragraaf over Leven en werken van Petrus Immens en daarna een paragraaf: Zijn gedachten over het avondmaal. Dr. Brienen besluit met een Samenvatting. Deze nemen we hier op:

Ds. P. Immens heeft zich breed en vooral praktisch uitgelaten over het avondmaal. Er ligt bij hem meer accent op de avondmaalsganger, op zijn innerlijke gesteldheid en op wat het geloof rond het avondmaal doet - reeds vervat in de titel van zijn boek - dan op de zin en werking van het avondmaal zelf, op de beloften die er verzegeld worden en op Christus in zijn aanwezigheid en werking bij het avondmaal. Zeer konkreet is Immens in zijn uiteenzettingen rond de voorbereiding, bediening en nabetrachting van het avondmaal, al wijst hij de „natuurlijke, onverschillige mensen” en de mensen met een „tijd-, waan- en ingebeeld geloof” met kracht af, doch de bekommerden en pasbeginnenden weet hij op te wekken, op te beuren en aan te sporen toch het avondmaal te gebruiken. Wel is er bij hem teveel de tendens de verzekering te bouwen op grond van het vinden van de kentekens van Gods volk in zichzelf in plaats van op grond van de onwankelbare eloften van Gods genade en liefde. Teveel wordt deze verzekering ook gezien als iets bijkomends bij de werkzaamheid van het geloof en te weinig als direct met het geloof gegeven, zoals we dat zo sterk en duidelijk bij Calvijn vinden. Juist vanwege de praktische toespitsing is het goed vandaag nog naar deze stem uit de oude schrijvers te horen, als hij spreekt over het avondmaal, nadat hij gestorven is.

Tot zover de samenvatting van Dr. Brienen. Daaruit blijkt duidelijk, dat Immens niets gedaan heeft om aan het rechte deelnemen aan het heilig avondmaal afbreuk te doen. Integendeel, het treft juist, hoe Immens en de andere oude schrijvers, die tevoren in dit werk de aandacht vroegen, gezocht hebben de gemeenten te doordringen van de noodzaak van een rechte viering van het heilig avondmaal. Dat is natuurlijk heel iets anders dan het verdedigen van het standpunt dat de gemeente in haar geheel aan het heilig avondmaal behoort deel te nemen. Daarbij wordt uit het oog verloren, dat er velen zijn, die niet met hun ganse hart geloven, afgezien nog van hypocrieten, die er kunnen zijn.

Hierna komt Prof. Dr. Graafland weer aan het woord. Hij schrijft nu over: Het avondmaal in de 19e en 20e eeuw.

Hij begint met een paragraaf over Verlichting en vrijzinnigheid en zegt dan:

In het voorafgaande hoofdstuk is ons gebleken, dat de theologen en predikanten uit de Nadere Reformatie niet alleen steeds meer te maken kregen met een voortgaande onzekerheid en zwakheid in het geloof en in het daaruit voortvloeiende geestelijke en kerkelijke leven, maar dat zij ook al meer werden geconfronteerd met de achttiende eeuwse geest van verlichting en verwereldlijking, waardoor de onkunde en de onverschilligheid, ook binnen de christelijke gemeente, steeds groter werden. Deze geestesgesteldheid had o.a. tot gevolg, dat de viering van het avondmaal gaande weg haar juiste bijbels-reformatorische plaats in de gemeente kwijtraakte. Aan de ene kant bracht de geloofsonzekerheid velen ertoe om van het avondmaal weg te blijven, doordat zij niet de vrijmoedigheid bezaten om zich tot de genodigden te rekenen. Anderzijds werden steeds meer avondmaalstafels bezet door lidmaten der gemeente, die met een minimum aan kennis van het heil en met een oppervlakkige vanzelfsprekendheid aankwamen. Vooral tegen de laatsten werd er van de kant van de orthodox-piëtistische predikers ernstig gewaarschuwd, dat zij op deze wijze zich een oordeel aten en dronken. Het gevolg daarvan was echter veelal, dat de toch al beschroomde gelovigen nu nog op een grotere afstand van de Tafel des Heeren verwijderd bleven, terwijl degenen die het gemakkelijk namen er niet door werden afgehouden. Deze tweeërlei ontwikkeling, die in de 18e eeuw is komen opzetten, heeft zich in een iets gewijzigde vorm in de 19e eeuw voortgezet.

De schrijver acht het een achteruitgang, dat er in die dagen mensen waren, meer dan vroeger, die niet aan het heilig avondmaal deelnamen.Is dat wel juist? Ja, natuurlijk als kan worden gezegd, dat Gods kinderen geen gebruik meer maakten van het heilig avondmaal, maar dat is niet aannemelijk, omdat zij juist verbonden zijn aan Gods inzettingen. Wel komt het voor, dat men zijn plaats aan de dis ledig laat vanwege innerlijke strijd.De schrijvers van de Nadere Reformatie hebben juist in dit opzicht gezocht geestelijke leiding te geven. En we mogen er toch wel van uitgaan, dat zij in het algemeen met veel goddelijk licht bedeeld waren om het kostelijke van het snode te onderscheiden. De kerk heeft niets aan volle avondmaalstafels en iemand die met een onbekeerd hart aankomt kan daar in geen geval voordeel van hebben.

Prof. Graafland schrijft over verdergaand verval in bepaalde kringen en zegt dan:

Wat deze avondmaalsmijding in orthodoxpiëtistische gemeenten betreft, daarvan hebben wij in het voorafgaande hoofdstuk al kunnen opmerken, dat deze vooral in de laatste periode van de Nadere Reformatie al steeds meer voorkwam. Deze gezindheid zet zich in de 19e eeuw voort. We lezen bij J.H. Gunning J.H. zn. er het volgende over: ,,Het avondmaalsbezoek is, vooral in streng orthodoxe gemeenten, betrekkelijk gering, daar de mensen, in stede van op het volbrachte werk van Christus, op zichzelven ziende, dan bij erkenning hunner zonden en tekortkomingen vrezen onwaardig te zullen aanzitten, en dan maar liever zich geheel onthouden”.

Blijkbaar stond in deze kring het avondmaal buiten de aandacht van de prediking en leven der gemeente. Het is dan ook opvallend, dat bij de vele onderlinge meningsverschillen tussen de orthodoxe gelovigen en groeperingen in de vorige eeuw wel voortdurend de doop en in verband daarmee het verbond en het aanbod van genade in de prediking een twistappel was, maar niet het avondmaal. Dat wordt mede verklaard uit het feit, dat het doen van geloofsbelijdenis en dus het lidmaat zijn van de gemeente steeds meer losgemaakt werd van het aangaan aan de avondmaalstafel.

We komen dit ook wel reeds tegen bij sommige predikers uit de Nadere Reformatie. Zo schrijft B. Smijtegelt in zijn Catechismusverklaring n.a.v. Zondag 30: Wij hebben al dikwijls gezien, dat de mensen meenden, als zij belijdenis gedaan hebben, dat zij dan moesten ten avondmaal gaan: doch de belijdenis moet elk doen, maar elk mag niet ten avondmaal gaan. Dezescheiding tussen belijdenis en avondmaal was echter niet algemeen onder de mannen van de Nadere Reformatie. Wij zagen b.v. bij Verschuir, dat hij beide nauw met elkaar verbond.

Ditzelfde kan worden gezegd ten opzichte van hen, die in de 19e eeuw de lijn v.d. Nadere Redormatie doortrokken. In sommige kringen bleven belijdenis en avondmaal nauw op elkaar betrokken, bij andere kwamen beiden steeds verder uit elkaar te liggen. Belijdenis doen werd een zaak van uitwendig lidmaat worden van de gemeente, waarbij het niet ging om een waar zaligmakend maar een z.g. historisch geloof, dat niet verder ging dan een verstandelijk erkennen van de waarheid van Schrift en belijdenis.

Hoe meer dit laatste werd beklemtoond, des te groter werd de afstand van het belijdenis doen ten opzichte van de avondmaalsgang. Bij de behandeling van en de voorbereiding op het avondmaal werd dit extra benadrukt. Zo schrijft de in de kringen van de kruisgezinden invloedrijke predikant E. Fransen in zijn Catechismusverklaring, dat het avondmaal niet bedoeld is voor alle uiterlijke leden. Want anders zou immers de zelfbeproeving nutteloos zijn en waarvoor zou anders de bedreiging bedoeld zijn dat men zich een oordeel kon eten of drinken ?

Doordat het avondmaal zozeer werd losgemaakt uit zijn geestelijk-kerkelijk verband en alle aandacht gericht werd op de oprecht gelovende avondmaalsganger kwam het ook steeds meer los te staan van het geordende kerkelijke leven der gemeente en miste het ook gaande weg zijn ambtelijke struktuur. Niet de vraag of er een wettig geïnstitueerde gemeente en wettige ambtsdragers waren, waarin en door wie het avondmaal kon worden gehouden, maar of er echte kinderen van God aanwezig waren, gaf de doorslag bij het al of niet houden van het avondmaal.

Tot zover Prof. Graafland. Deze ontwikkeling heeft een positieve zijde, want op deze wijze wordt rekening gehouden met de werkelijkheid, waarop ook Smijtegelt en Fransen doelen, dat veelal niet met het hart belijdenis wordt afgelegd. Dat is natuurlijk een ernstig verschijnsel, maar het is goed dat dit voor ogen wordt gehouden. De eerste sleutel van het koninkrijk der hemelen moet worden toegepast. Gods wederbarende genade is nodig. Denk ook aan wat Prof. Lengkeek schreef.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1980

Bewaar het pand | 6 Pagina's

BIJ BROOD EN BEKER 5

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1980

Bewaar het pand | 6 Pagina's