Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS Les 51.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS Les 51.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDSTUK III/IV.

Artikel 11.

Het luidt:

„Voorts wanneer God dit Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert of de ware bekering in hen werkt, zo is het, dat Hij niet alleen in het Evangelie hun uiterlijk doet prediken en hun verstand krachtiglijk door de Heilige Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden de dingen, die des Geestes Gods zijn; maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen met de krachtdadige werking deszelfden wederbarenden Geestes; Hij opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt, dat onbesneden is. In de wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt die wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen.”

Dit artikel werkt nader uit, wat in artikel 10 aan de orde werd gesteld, namelijk, „dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen en bekeerd worden.”

Dit „komen en bekeerd worden” is de uitvoering van Gods welbehagen in de uitverkorenen, zo lezen we in artikel 11.

Deze zin dienen we in het juiste verband te zien. Onze vaderen bedoelen hiermede niet, dat de zondaar bij de aanvang van zijn bekering eerst moet weten, dat hij in Gods welbehagen deelt en een uitverkorene is. We hebben al meermalen opgemerkt, dat God in de bekering van de zondaar eerst laat zien en erkennen, dat hij verloren ligt, dood is in zonden en misdaden enz. Maar dat God Zijn volk eerst van achteren af terug leidt in Zijn eeuwige en vrijmachtige verkiezende liefde, namelijk als een bron van allerzaligste vertroosting en geloofszekerheid.

Ons artikel gaat dus nader in op de BEKERING DES MENSEN als de allerbelangrijkste zaak, welke gekend moet worden in het leven, ja, noodzakelijk in leven en sterven.

Is dit al, lezer(es), voor u een allerbelangrijkste zaak geworden ?

Want zónder waarachtige bekeringzullen we eeuwig moeten verloren gaan. Zonder deze blijven we „zonder God in de wereld en zonder hoop voor de toekomst”, „dood in zonden en misdaden”, „kinderen des toorns”, zoals de apostel schrijft in Efeze 2 van het eertijds der heidenen. En dat geldt óók van ons, die geboren zijn op de erve des Verbonds. Want de apostel schrijft in vers 3: „Onder welke ook wij allen eertijds verkeerd hebben” en „Wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen.” En even verder: „Ook toen wij dood waren door de misdaden.”

O, hoeveel malen is de Heere in Zijn Woord, ook het afgelopen jaar, tot ons gekomen met de eis der bekering, gelijk tot Israël ?

Heeft die rechtmatige eis ons al op de knieën gebracht met ’t: „Bekeer Gij mij, zo zal ik bekeerd zijn.”?

Voor we verder gaan, mogen we dit toch wel even vragen ? O, de Heere heeft immers geen lust in onze dood !

Welnu, zo is de waarachtige bekering een allerbelangrijkste en allernoodzakelijkste zaak en................ vrucht van de krachtdadige, wederbarende werking van de Heilige Geest, ja, een „indringen tot de binnenste delen des mensen”, zo lezen we in het artikel.

En dát gericht tot de Remonstranten, die deze noodzakelijke wederbarende werking van de Heilige Geest miskenden.

In de „Verwerping der dwalingen” blijkt dit duidelijk aangegeven. Daarin lezen we: „Die leren: „dat de genade, waardoor wij tot God bekeerd worden, niet anders is dan een zachte aanrading.” Zij bedoelen: een zachte aanrading van de prediking van het Evangelie. Meer is niet nodig, volgens de remonstrantse dwaalleer.

En vervolgens is ook volgens die dwaalleer niet nodig, dat God zulke krachten Zijner alvermogenheid in de wedergeboorte des mensen behoeft te gebruiken, waardoor Hij de wil krachtiglijk en onfeilbaar zou buigen tot geloof en bekering”, zo lezen we in artikel VII en VIII van de „verwerping der dwalingen”.

Duidelijk komt in deze dwalingen van de remonstranten uit, hun leer over de „vrije wil” van de mens, na de val.

Daarom achten onze Dordtse vaderen het zo noodzakelijk om op de zuivere Schriftuurlijke eigenschappen van de bekering bijzonder in te gaan en uit te laten komen, dat de bekering van de mens geen uiterlijke verbetering zonder meer is, al zal de vrucht der bekering zich zeker openbaren in een Godvruchtige wandel.

De waarachtige bekering heeft dus niet plaats alleen door de uiterlijke prediking, hoe verantwoordelijk deze ons ook stelt.

Zij geschiedt „door de krachtige werking van de wederbarende Geest”, welke „tot de binnenste delen van de mens indringt”, zo lezen we in ons artikel.

Nu is de Heere vrij tot de bekering onderscheiden wegen en omstandigheden te gebruiken, hetzij diepe wegen van beproeving of voorspoed in net leven. Hetzij in de jeugd of op oudere leeftijd, ofschoon de jeugd toch altijd de beste tijd is. „En gedenkt aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap eer dat de kwade dagen komen”, zo lezen we in Prediker 12.

We zouden kunnen wijzen op een meer „wettische” of „evangelische” bekering. Maar goed verstaan, een „evangelische” bekering is niet minder ontdekkend, zij gaat in ieder geval niet buiten het ontdekkend werk van de Heilige Geest om.

We hebben dit eens van twee kinderen des Heeren horen verklaren: Op de vraag, dat zij eens zouden vertellen hoe zij tot God zijn bekeerd geworden, antwoordde de één: wanneer ik mijn bekering zou vertellen dan had ik wel een gehele dag nodig. De andere antwoordde: Mijn bekering zou ik kunnen schrijven op de punt van mijn nagel.Zie, hier hebben we een verschil van leiding en omstandigheden, zoals ook Gods Woord aangeeft. Een Manasse in de gevangenis; Paulus op de weg naar Damaskus als zulks een stoute vervolger van ’s Heeren gemeenten; Lydia onder de prediking van Paulus en Timotheus in zijn jeugd.

Het gebeurde eens op een gezelschap van Gods kinderen, dat aan een „stille in de lande” werd gevraagd, namelijk een vrouw, die weinig sprak, maar van wie ieder wel hartelijk geloofde, dat zij geen vreemdelinge van genade was: zeg, Antje, nu moet je ons toch eens vertellen, wat de Heere aan je ziel gedaan heeft. En wat antwoordde zij ? Wel, er waren er twee die trokken, maar de Eén trok het hardst ! We behoeven niet duidelijk te maken, wat zij in dit zo eenvoudige antwoord bedoelde met die „Eéne”. Dat was de Heere, Die haar getrokken had „met mensenzeelen, met touwen der liefde”.

Zo mocht deze vrouw wel de dichter nazingen:


„Lout’re goedheid, liefdekoorden,
Waarheid zijn des Heeren paân
Hun, die Zijn verbond en woorden
Als hun schatten gadeslaan.
Wil mij, Uwe naam ter eer,
Al mijn euveldadn vergeven;
Ik heb tegen U, o Heer’,
Zwaar en menigmaal misdreven.”


Hebt u, lezer(es) daarvan ook iets geleerd ? Wij wensen ’t u van harte toe. D. V. hopen we in een volgende les nader in te gaan op de zuivere, Schriftuurlijke eigenschappen van de bekering, welke dit artikel elf aangeeft.

v.L.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 1981

Bewaar het pand | 6 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS Les 51.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 1981

Bewaar het pand | 6 Pagina's