Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VOOR DE JEUGD Het Zonnekind 12.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOOR DE JEUGD Het Zonnekind 12.

Beste jongelui !

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Toen aanbad Manóah de HEERE vuriglijk en zeide: Och HEERE, dat toch de man Gods, Die Gij gewonden hebt, weder tot ons komenen ons lere, wat wij dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden.”

Manóah had de heilrijke boodschap van zijn vrouw gehoord. En wat is nu zijn reaktie daarop ? Wordt hij misschien kwaad omdat zijn vrouw beweldadigd was boven hem ? Want het was zijn vrouw toch maar te beurt gevallen dat zij een Man Gods mocht ontmoeten, terwijl het hem niet was overkomen.

Het kwaad worden in dergelijke omstandigheden behoort niet tot de onmogelijkheden op het terrein van het geestelijke leven. Want het komt voor als de vrouw beweldadigd wordt boven de man of omgekeerd, dat het bij de andere partij in vijandschap valt. Jullie zullen wel zeggen dat dit niet deugt.

Natuurlijk zijn wij het daar dadelijk mee eens. Want een mens mag nooit kwaad worden als een ander beweldadigd wordt boven hem. Doch het gebeurt, omdat een mens in zijn bestaan, ook een bekeerd mens, een rechthebbend wezen is. Dan is er afgunst in het hart. Dan is er geen liefde in het hart. Want de liefde is niet afgunstig. De liefde is gunnend.

Manóah had op dit moment daar geen last van. Zijn natuur lag er onder. Zo wordt dit wel eens gezegd. Ik hoop ook dat dit door jullie begrepen wordt.

De boodschap die door de vrouw van Manóah wordt meegedeeld maakt hem ook niet onverschillig. Dat had ook gekund. Hij had kunnen zeggen: Nou, jij bent gelukkig. Ik niet. Je moet het maar krijgen. Ik heb het niet gekregen. Ik kan er ook niets aan doen. Waar zal ík mij verder druk om maken.

Zo wordt er ook wel gereageerd. Als de één door de Heere met genade begiftigd is en dit aan de ander meedeelt, dan heeft dit bij die ander niet zelden onverschilligheid tot gevolg. Ook daar is natuurlijk geen goed van te zeggen. Het oog is dan boos omdat de Heere goed is. En dat is altijd een kwalijke zaak. Laat een ieder maar acht geven op zichzelf.

Bij Manoáh waren de gevolgen anders. Het verhaal van zijn vrouw, waar hij niet aan twijfelde, waarvan hij haar de inhoud niet misgunde, verwekte hem tot jaloersheid. Hij wist: Waar genade valt, daar valt zij vrij.

Ja, dat is een bepaalde uitdrukking, die misschien voor deze of gene wel enige verduidelijking nodig heeft. Genade kun je namelijk nooit verdienen of je op de een of andere manier waardig maken. Daar zijn mensen, die denken dat dit kan. Ook jonge mensen ! Ik kom ze wel eens tegen. Ze weten dat ze genade moeten hebben. Ze zijn van kindsbeen af geleerd dat ze daarom bidden moeten. De bede van de tollenaar is hen bijgebracht: O God, wees mij de zondaar genadig ! Doch de woorden van de tollenaar na-zeggen, is nog niet het hart van de tollenaar hebben. De mond kan zoveel uitspreken waar het hart nog ver vandaan is. En de Heere ziet altijd het hart aan.

Men zegt dan: Ik heb al zo lang om genade gebeden en ik heb het nog nooit gekregen. Men zoekt dan in zijn bidden de grond voor de genade, waar men om vraagt. En daar is ze nooit te vinden.

Genade is alleen dáár op zijn plaats, waar zich een zondaar bevindt die weet dat hij de dood verdiend heeft. We hebben allemaal de dood verdiend, doch wie wil dat weten ? Van nature niemand. Dit moet je door de ontdekkende werking van de Heilige Geest aan de weet gebracht worden. En als dat gebeurt, leer je verstaan dat je geen genade waardig bent. En als dan een ander genade krijgt, dan is die ander gelukkig. Terwijl als jij het nooit zoudt krijgen, de Heere dan recht is in al Zijn weg en werk. Dan ga je iets van die uitdrukking verstaan: Waar genade valt, daar valt zij vrij. God kan ze geven aan wie Hij wil. Hij kan ze ook onthouden aan wie Hij wil. Leest er Rom. 9 maar op na.

Dat is een rijk, leerzaam, God verheerlijkend en de mens vernederend hoofdstuk.

De tot jaloersheid verwekte Manóah kwam met de boodschap van zijn vrouw in de binnenkamer terecht. Hij ging er niet mee bij de Heere vandaan. Hij stond er ook niet mee tegen de Heere op. Hij ging er mee naar de Heere toe. Dat is het beste Adres. Er is bij Hem een volheid van genade. Gelukkig diegenen die door de genade die anderen verleend is, tot jaloersheid zijn verwekt geworden. Dat is het doel geweest van de prediking van Paulus zie Rom. 11 : 14. Het is ook het doel van het schrijven van deze artikelen, namelijk om jullie tot jaloersheid te verwekken. Is dat zo, jongens en meisjes ? De ouderen mogen zich dat natuurlijk ook afvragen. Want ten deze is er geen onderscheid tussen jong en oud. Het zou een voorrecht zijn als er velen heilig jaloers mochten worden op dat goed dat God wil geven aan al diegenen die Hem daar nederig om vragen.’

Nu dat deed Manóah. „Toen aanbad Manóah de Heere en zeide: Och HEERE. dat toch de Man Gods, Dien Gij gezonden hebt, weder tot ons kome, en ons lere, wat wij dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden”.

Manóah aanbad de HEERE. Aanbidden is nog meer dan bidden. In het woord „aanbidden” zit hoogachting verborgen voor de Persoon Die men aanbidt. Daar zit ook in dat men klein denkt van zichzelf. De afstand die er tussen Schepper en schepsel is, wordt gevoeld. Het onderstelt een ware kennis van God en ook een zekere kennis van zichzelf. En dat zijn nodige zaken om recht tot de HEERE te kunnen naderen. Zijn deze dingen bij jullie ook aanwezig ? Ken je iets van de grootheid des Heeren en van eigen kleinheid en nietigheid ? Wat is het dan groot als je als een klein, nietig, onbeduidend wezen, voor het aangezicht van die grote God mag verschijnen, om Hem je noden bekend te maken.

Zo deed Manóah het ook. Och HEERE .....Er staat dat hij vuriglijk bad. Het was maar niet een koud gebed, een harteloos gebed. Doch het was een vurig gebed. Het was een worstelen met God. Zo zou je het kunnen omschrijven. Och HEERE,........Het woordje „och” is niet zo in trek tegenwoordig. Zo behoeft het niet. Het klinkt wat ouderwets. Het doet wat ziekelijk aan. Zo wordt er over geoordeeld als het woordje „och” gebruikt wordt. Nu wil ik niet ontkennen dat er ook op dit terrein papagaaien zijn. Dat zijn mensen die wei allerhande gewichtige, zwaar aandoende woorden gebruiken, terwijl er in het hart niets van aanwezig is.

Men gebruikt dan de woorden van de tollenaar, terwijl men het hart heeft van een farizeër. Daar deugt natuurlijk ook niets van. Doch bij Manóah was het anders. Als hij het woordje „och” gebruikt, dan ligt daarin vertolkt de nood van zijn ziel. Het was hem ernst als hij aan de HEERE vroeg of het voorrecht wat aan zijn vrouw te beurt gevallen was, ook hem eens te beurt mocht vallen. Zijn gebed is een echt gelovig gebed geweest. Hij twijfelt niet aan hetgeen zijn vrouw hem verteld had. Integendeel. Doch hij wil het voor zichzelf en ook voor zijn vrouw nog eens bevestigd zien. Daarom spreekt hij in zijn gebed niet van „mij”, maar van „ons”. „Och HEERE, dat toch de Man Gods, Die Gij gezonden hebt, weder tot ons kome..... en ons lere, wat wij dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden”.

Hoe komt Manóah in zijn bidden hier openbaar als een man die het niet weet. Hij twijfelt er niet aan dat de HEERE Zijn belofte vervullen zal. Maar als de Heere het doet, hoe moeten zij dan met dat kind handelen? Hoe moeten zij het begeleiden ? Hoe moeten zij het opvoeden ? Manóah was een man, die in alles de HEERE nodig had.

Zijn er nog zulke aanstaande vaders en moeders en ook bestaande vaders en moeders die niet meer weten hoe zij het met hun kinderen doen moeten ? We worden tegenwoordig voorgelicht omtrent de opvoeding van de kinderen tot en met. En de voorlichting wordt gretig ter harte genomen. Terwijl het aangezicht des Heeren niet meer gezocht wordt. Of wel misschien ? Het zou een voorrecht zijn als mijn lezers hier eerlijk „ja” op zouden kunnen zeggen. En als zij dat niet kunnen en zichzelf in het licht van dit schriftwoord veroordeeld gevoelen, laten zij er dan de nodige les uit trekken voor de toekomst en aan het woord des Heeren gedenken uit Fil. 4 : 6: „Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles dooi bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God”. Een in alles afhankelijk leven is een de Heere welaangenaam leven.

Dat is ook een profijtelijk leven. Dat wil zeggen: Men is daar goed mee. Want het is een wandelen op de weg, die de Heere wil dat wij gaan zullen. Dat is de weg naar de troon van Zijn genade. Wie deze weg bewandelt komt niet beschaamd uit. Zo heeft Manóah het bevonden. Hebben jullie het ook zo bevonden in je leven ? Want de geschiedenis die wij overdenken is al heel oud. Maar de HEERE is nog Dezelfde. Hij is nabij al degenen die Hem aanroepen. En: Wie Hem aanroept in de nood, Die vindt Zijn gunst oneindig groot.

Ik gun jullie daar veel bevinding van.

Met hartelijke groet jullie aller vriend,

Ds. H.C. v.d. Ent.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 mei 1981

Bewaar het pand | 4 Pagina's

VOOR DE JEUGD Het Zonnekind 12.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 mei 1981

Bewaar het pand | 4 Pagina's