Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe was het?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe was het?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hoe was het in de kerken, toen U ging preken?”. Op deze vraag ingaan wil ik graag doen. Echter moet ik zeggen, dat ik niet een totaal beeld kan geven, daar van een gemeente maar een vluchtige indruk werd gekregen. Tevens werd maar in een aantal gemeenten gesproken. Door deze vraag nu, kwam weer het begin duidelijk voor de aandacht te staan. Begin juli 1952 werd preekconsent verleend. Dit is een heel gebeuren in het leven. Na een aantal jaren het kontakt gaan kennen met de gemeente en dat op een geheel andere manier dan tot hiertoe het geval was. Het was elke zondag met de gemeente samenkomen onder de verkondiging van het Woord en nu zelf geroepen om te voorgaan. Ik zie me nog gaan 's zaterdagavonds op weg naar gemeente X. Vooraf werd bekeken hoe er gereisd moest worden en doorgegeven hoe laat de tijd van aankomst was. Niet één student had toen een auto. dus de reis werd gedaan per bus of per trein. Trouwens het merendeel van de predikanten had toen ook nog geen auto. Vandaar dat op de reis er nog weleens kontakt was met deze of gene predikant. Dat kontakt was soms zeer goed. Op de zondag werd vanzelf niet gereisd. Dit was ook verboden! En terecht! Van zaterdag tot maandag was men op zijn logeeradres. In vele gevallen logeerde men bij een kerkeraadslid. In het begin in de studententijd en daarna in de kandidaatsperiode was het op zich al een hele belevenis te gaan van de ene streek naar de andere. De meeste plaatsen waar geproponeerd werd, waren onbekend. Iedere zaterdag kwam weer de vraag naar boven: „waar moet ik nu logeren en hoe zal het zijn?” Toch waren dit niet de belangrijkste vragen. Tot de belangrijkste behoorde: „hoe zal het gaan?” In de bus, in de trein en op weg naar de preekstoel werden er wat schietgebeden opgezonden. De Heere beschaamde niet. De Heere hielp. De Heere hielp door. De Heere hield vast. Want het opzien tegen het werk, de grote verantwoordelijkheid en eigen onbekwaamheid deden weleens grijpen naar de koffer, met de bedoeling om maar weg te gaan. De Heere hield getrouw Zijn Woord en dat onder alle omstandigheden. Hij maakte Zijn belofte waar. Er was ook blijdschap, vreugde in het voorgaan. Iets van wat oudere predikanten zeiden, werd gekend n.l. vrijmoedigheid in het spreken, hartelijke liefde tot oud en jong en opening in het gebed. Dit te kennen, te bemerken is een wonder, want ook daarin bevestigt de Heere de roeping tot het ambt. Die bevestiging is nodig, die bevestiging wordt gezocht. Want wie werkelijk door de Heere geroepen is, kent de uren van beproeving, van zelfonderzoek. Men is bevreesd voor het staan in het ambt, zonder Gods wil. Een overleden predikant, voor wie ik veel respect had, zei nog wel eens: „wie niet door God geroepen is, heeft geen pleitgrond. Kan over de roeping niet met de Heere spreken. Kan de Heere niet op de roeping wijzen.” Op de zondagavonden in de diverse gemeenten waren er altijd gesprekken. Soms al op de zaterdagavond. Verschillende kerkeraadsleden en gemeenteleden kwamen op bezoek. De gesprekken gingen dan niet over kerken of dominees, maar over het gehoorde, over eigen zielservaringen. Hoe goed dat samenzijn. Aan verschillende avonden, aan menig gesprek denk ik nog met genoegen terug. Wat gaf de Heere soms niet rijk en ruim te spreken van het souvereine genadewerk Gods in Christus. Je kreeg als student nog wat onderwijs mee. Nuttig voor je eigen leven en je a.s. ambtelijk werk. Wat waren er ook onder de kerkeraadsleden personen, die uit de geloofsoefeningen en ambtelijke ervaringen konden spreken. Wat was er soms een fijn aanvoelen. Verschillende keren heb ik dat bemerkt en ondervonden. In bepaalde gemeenten waren moeilijkheden, maar toch niet zo die toespitsing van nu. Er was geen onenigheid over de orde van dienst. De orde van toen was over de hele linie der kerk gelijk. Er werd niet ritmisch gezongen. Er was geen nieuwe vertaling. Er was geen nieuwe berijming. Praktisch in elke gemeente waren alle gemeenteleden keurig gekleed. De gezangenkwestie leefde niet. Er was stijl. Vrouwen en meisjes hadden een hoed op. De beide diensten waren gevulde dienst. Men kwam twee keer naar de kerk. In beide diensten werden niet alleen ouderen, maar ook jongeren gezien. Op de tweede feestdagen was er ook dienst en was er een behoorlijke opkomst. Er zou van het begin nog meer gezegd kunnen worden, maar ik wil het hierbij laten. Gode zij dank is het gelukkig op verschillende plaatsen nog zoals toen en daar ben ik blij om. Zeker weet ik, dat vorm zonder wezen niets is. Het opgaan in en het prat gaan op de vorm, heeft geen waarde voor de Heere. Hij kan dan zeggen: „Gij hebt de naam dat ge leeft, maar ge zijt dood. Gij hebt geen ding gebrek, maar gij weet niet, dat gij zijt ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt.” Maar dit staat vast: er is geen wezen zonder vorm. Onze overleden predikanten zeiden regelmatig: „waar men bij en uitleeft, wordt gehoord in gepraat, wordt gezien in gewaad, in de daad.” Dit is m.i. ook vandaag nog iets van het christelijke levenspatroon. Dit hoort erbij. Dit heeft niets te maken met traditionalisme. Wat de prediking betreft in die tijd, was er genuanceerdheid. De scherpe tegenstellingen van nu, waren er nog niet. Zeker werd de bevindelijke prediking al aardig onder de loup genomen. In de gesprekken was ook dit merkbaar. Men was bang voor een ziekelijk christendom. In de gesprekken werd duidelijk gemaakt, dat door een schriftuurlijk-bevindelijke prediking men juist krijgt een gezond christendom. Een christendom door Gods Geest geleerd en geleid. In de veranderde wereld, waarin wij leven, moet dezelfde boodschap van het verleden gebracht worden, want Gods Woord is niet tijdgebonden, echter wel tijdgericht. Die tijdgerichtheid mag beslist in de prediking niet ontbreken. Ook mag er geen verschuiving in de prediking komen, want daardoor ontstaat een verzwakte prediking, een gedevalueerde prediking. Er moet zijn, bijzonder vandaag, en laten we er toch steeds om bidden: verdieping in de prediking. Nog meer theologisch, christologisch, pneumatologisch. Die prediking leidt m.i. tot zegen van oud en jong. Tot zegen voor hart. leven en de samenleving. We worden dan ook toegerust om ons defensief of offensief op te stellen in onze boze tijd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 1981

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Hoe was het?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 1981

Bewaar het pand | 6 Pagina's