Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Tabernakel 11e les.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Tabernakel 11e les.

De KANDELAAR (vervolg)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer we de tabernakel in de woestijn van de buitenkant bezien, was het nu niet zulk een aantrekkelijk gezicht. Want over het Huis, het Heilige en het Heilige der heiligen, lag dat zwarte gordijn, zoals we reeds hebben behandeld.

Maar wie naar binnen ging en dat waren dus de priesters, Aäron en zijn zonen, mocht dan bij het schijnsel van de „Gouden Kandelaar” het eerste kleurige, schone gordijn boven zich zien gespreid.

Maar òòk die TAFEL DER TOONBRODEN en het GOUDEN REUKOFFER-ALTAAR. Ja, dan mocht het wel ervaren worden:


„Hier weidt mijn ziel met een verwond’rend oog!”


En wat wees het alles niet schaduwachtig heen naar de vervulling ervan in JEZUS CHRISTUS, Die hier in het vlees gekomen zijnde, heeft GETABERNAKELD! En geeft de „Hebreër-brief” daarvan niet een schone verklaring!

Daarom willen we nog even nader terug komen op de drie „VERSIERINGEN”, aan de „rieten” of „armen” van de Kandelaar aangebracht, namelijk: de „schaaltjes”, waarin het lampje zich bevond, gedrenkt in de olie; daaronder de „knoop” of „knop” in de vorm van een opengebersten „granaatappel” en „zijn bloemen”, zoals we lezen in Exodus 25 en 37.

Men denkt hier aan „lelie’s”.

Wanneer we reeds hebben opgemerkt bij de „geestelijke” betekenis van deze KANDELAAR met haar „zeven” armen (drie aan weerszijden van de Kandelaar en één boven de „schacht”) zouden we terecht de vraag kunnen stellen: Hoe is het te verstaan, dat de Gouden Kandelaar zèlf heenwijst naar CHRISTUS en Die toch heeft gezegd: „IK BEN HET LICHT DER WERELD”, maar dat Hij òòk van Zijn DISCIPELEN heeft gezegd: „GIJ ZIJT HET LICHT DER WERELD” en . . . . „Laat Uw licht alzo schijnen voor de mensen”, hoe is dan die tweeërlei vergelijking te verklaren?

Wel, hierdoor. Heel het gouden kunstwerk van deze Kandelaar, de „schacht” en de „armen” bestond immers uit één plaat goud, de armen dus niet gelast aan de schacht. Welnu, wordt hier niet treffend uitgebeeld: de zeer nauwe en intieme vereniging tussen Christus als het HOOFD Zijner gemeente en zijn leden?

En heeft Jezus ook niet in Zijn hogepriesterlijk gebed Zijn Vader gebeden: „Opdat zij allen één zijn.” (Johannes 17:21a). En in vers 23 a: „Ik in hen, en Gij in Mij”.

Maar laat ons nu nader ingaan op die genoemde drieërlei „VERSIERINGEN”.

Allereerst iets over het „schaaltje” met haar lampje. Dit schaaltje had de vorm van een in zijn lengte doorgesneden AMANDELNOOT. Hierin ligt een treffende betekenis opgesloten.

De „Amandelboom” was de boom, die het allereerst in het voorjaar bloeide met witte en rose bloesems.

Opmerkelijk was dan ook, dat de Heere bij Jeremia’s roeping de vraag stelde: „Wat ziet gij, Jeremia”? En ik zeide: Ik zie een amandelroede.” (Jeremia 1 vs. 11).

Daarop luidde het antwoord des Heeren in vers 12:

„En de Heere zeide tot mij: Gij hebt wel gezien; want Ik zal wakker zijn over Mijn woord, om dat te doen.”

Zo is Christus in de vroege morgen van Zijn opstanding de „EERSTELING” uit de doden geweest.

En in het werk der „levendmaking” van de zondaar, verheerlijkt Hij Zijn kracht tot een „nieuw leven”.

Lezer(es)! Is die „morgenstond” van het nieuwe leven ook in ùw leven aangebroken? Mag u ook die kostelijke LEVENSVRUCHT openbaren zoals die zo treffend afgebeeld werd in de „bloeiende staf van Aäron” bij de opstand van Israël in de woestijn? Die staf „bracht bloeisel voort en bloesemde bloesem en droeg amandelen.” (Numm. 17 : 8). Maar hierover nader D.V. bij de bespreking van de ark in het Heilige der Heiligen.

Onder dit schaaltje zien we een „knoop” of „knop”, welke de vorm had van een GRANAATAPPEL, een geliefde vrucht voor de oosterling. Bovenop draagt zij een soort krans van bloemblaadjes, een soort „kroontje”, zolang de vrucht nog niet rijp was. Maar zodra die rijp was, viel het kroontje er vanaf. De vrucht barstte dan open, waardoor het donkerrode vruchtvlees zichtbaar werd, alsmede de zaadpitjes, liggend in het rode sap. Dit sap was zeer verkwikkend voor dorstigen en het vruchtvlees voor het stillen van de honger.

Wat was dit alles rijk aan symboliek. In ’t bijzonder wel bij dat „kroontje”, dat er van de appel afviel.

Ach, wat kan er bij Gods kinderen ten opzichte van het vrucntdragen nog veel van henzèlf bij zijn, zoals in hun bidden, bij hun lezen, in hun ijver voor de Heere.

En wat kan er ook een „zich verheffen zijn” op ontvangen genade-weldaden. Zo verklaarde Paulus in II Korinthe 12 : 7:

„En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zo is mij gegeven een scherpe doorn in het vlees, namelijk een engel des satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen.”

Ja, zo is er bij deze voorname apostel wel het „kroontje” bij hem afgevallen!

En dat is nu ook zo heilzaam voor al Gods kinderen!

Mag ik daarom eens vragen aan hen, die geen vreemdeling zijn gebleven van het leven der genade: Is er bij ù ook het „kroontje” afgevallen? Ach, dat valt voor ons vrome vlees wel niet mee, maar het is zeer profijtelijk!

Waartoe? Wel, om te mogen leren, steeds weer: „Uwe vrucht is uit Mij gevonden.

Het raakt hier de zeer nauwe en intieme gemeenschap met de Heere Christus. We zien hier de treffende overeenkomst tussen de „GOUDEN KANDELAAR en de gelijkenis van de „Wijnstok en de ranken”.

O, dat kostelijke onderwijs uit Paulus’ getuigenis in Galaten 2 : 20: „Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelf voor mij overgegeven heeft.”

Ja, dat heeft die dieroare Borg ervoor overgehad, namelijk, dat Hij Zélf ontkroond is en voor Zijn volk heeft willen dragen: de „doornekroon”! En daarom zal Zijn volk eens ontvangen: de .„eerekroon.” Dan behoeven er bij hen geen kroontjes van hooggevoelendheid meer af te vallen.

En nu nog iets over het derde ornament aan de Kandelaar: de „BLOEM”. Dat was een „LELIE”, zoals algemeen wordt gedacht.

De lelie is sneeuwwit en geeft een aangename geur. Tegen de nacht sluit de bloem zich en in de vroege morgen opent zij zich weer om zich te laten bevochtigen door de dauw en op te vangen de heerlijke stralen van de opgegane zon.

Is zij niet allereerst een schoon beeld van CHRISTUS en wel in Zijn volkomen reinheid en onschuld als het „vlekkeloos Lam”?

Kon Jezus niet getuigen: „Wie van u overtuigt Mij van zonde?” (John. 8 : 46a). Welnu, zo klonk Zijn stem in Hooglied 2 vs. 1: „Ik ben een Roos van Saron, een Lelie der dalen.”

De bruid zegt van Hem in Hooglied 5 : 13: „Zijn lippen zijn als leliën.”

En in geloofsgemeenschap met Christus, mag Zijn volk ook Zijn gestalte dragen, zoals Hijzelf getuigt in hoofdstuk 2 : 2: „Gelijk een lelie onder de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren.” En in hoofdstuk 6 vers 2 zegt de bruid van Hem: „Om te weiden in de hoven en om de leliën te verzamelen.” En in vers 3: „En mijn Liefste is mijn, Die onder de leliën weidt.”

Is „wit” de kleur van de „oprechtheid”, zo mag de bruid de gestalte van haar Liefste ook dragen, als door Hem „oprecht gemaakt”. Door Hem mag zij ook de geur der kennis en der liefde verspreiden. Ja, om het beeld van het licht der gouden Kandelaar vast te houden, haar „licht doen schijnen onder de mensen”.

We zeiden „Door Hem”. Ja, want de bruidkerk kan van haarzelf die geur en dat licht niet verspreiden, de „lampen brandende houden.” Daartoe is noodzakelijk de werking van de HEILIGE GEEST!

Zie, dat brengt ons tot de laatste opmerking over de Kandelaar: Met welke olie werden haar lampen gevuld?

De olie moest zijn: reine olie, de zuiverste, van olijven; dus onvermengd, met geen andere soorten olie vermengd.

Zij moest niet door „persing” van de olijven verkregen worden, maar door „stamping”, gestoten in een vijzel. Zo lezen we dat in Leviticus 24 : 2: „Gebied de kinderen Israëls, dat zij tot u brengen zuivere gestoten olijfolie voor de luchter, om de lampen geduriglijk aan te steken. Zo ook in Exodus 27 : 20.

Het „stoten” geschiedde dan wel in een vijzel.

Zo was de olie een beeld van de werking van de HEILIGE GEEST.

Christus is gezalfd met de Heilige Geest, zonder mate.

Uitgestort op de Pinksterdag, werkt Hij in Zijn Gemeente, in Zijn Kerk. En door die Geest wordt zij tot „lichtdraagster” gemaakt en zal zij haar licht kunnen en mogen doen schijnen in deze donkere wereld!

Doet zij dat vandaag? Juist nu het zo stik donker is en wordt in deze ontredderde wereld, waarin de duistere machten al driester zich openbaren?

Ja, dan moet ook telkens weer plaats hebben de reiniging van de lampen aan de Kandelaar!

Iedere dag moest de priester dat doen, opdat de „pit” weer de olie omhoog zou kunnen voeren en weer helder licht doen verspreiden.

Vandaar, dat de rokende vlaswiek weer helder zou opvlammen.

In dit verband zal ook de belofte voor zulk een volk, dat aan een „rokende vlaswiek” is gelijk geworden, tot rijke troost zijn, wat de Heere getuigt in Jesaja 42 : 3:

„Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen.” Zo zal ook mogen beleefd worden, wat de dichter van psalm 18 beleed:


„Door U, o Heer’, geeft mijne lamp haar licht;
Mijn God verdrijft de nacht uit mijn gezicht.”


Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1982

Bewaar het pand | 8 Pagina's

De Tabernakel 11e les.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1982

Bewaar het pand | 8 Pagina's