Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het leven wint

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leven wint

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

3.

In feite circuleert alles wat Kruis verder in z’n boek schrijft om een simpele grondgedachte, waarmee de eerste bladzijde van het eerste hoofdstuk al inzet, en die het lezen van dit boek vanaf hoofdstuk 2 een vrij vervelende bezigheid maakt. Boven hoofdstuk 1 staat het opschrift: VOLTOOIDE VERLOSSING, en ik ben het goed eens met ds. J.H. Velema, die daarbij het volgende kommentaar geeft: „Eerste reactie is dan: Dat is al vlug!”, in Koers van 26 november 1982. De verlossing begint in de schepping en de schepping is het begin van de verlossing, ik noem dat de simpele grondgedachte van het boek, die intussen fundamenteel is voor alle volgende beschouwingen.

De exegetische fundering van de stelling dat Gods verlossend werk niet in Gen. 3 maar in Gen. 1 begint is ten enemale ondeugdelijk en ik kan niet begrijpen hoe Kruis, die zelfs in het geheel geen nieuwe gezichtspunten naar voren heeft gebracht, een paar teksten, dat alle exegeten vóór hem al bekend waren, als genoegzame grond heeft geacht om de gereformeerde visie op de orde van schepping en verlossing te verlaten. Onjuist is het en in strijd met de bedoeling van Gen. 1 om in de mededeling van Gen. 1: 2 de aanwezigheid van het kwade binnen de schepping af te leiden. Er is in het geheel geen grond voor om de duisternis waar Gen. 1 : 2 van spreekt te qualificeren met behulp van teksten als Kol. 1 : 13 en Joh, 1 : 1-5, zoals Kruis dat doet. Men moet Gen. 1 verkláren en zélf laten spreken. Dat doet men juist niet als men daar willekeurige gegevens uit andere Schriftplaatsen, op de klank af, bij haalt. Zelf heb ik, nog student, het meegemaakt dat ik op een college homiletiek, na het preekvoorstel te hebben gehouden, van de hoogleraar goed met de stok kreeg, want „u hebt klankassociatie gepleegd”! Een gevoelige afstraffing die ik niet vergeten ben, maar die wel degelijk nodig was. Wie teksten aaneenrijgt, op de klank af, exegetiseert niet. Men moet luisteren naar de boodschap van Gen. 1 zelf, en andere Schriftplaatsen alleen daarbij betrekken, voorzover die Schriftplaatsen de boodschap die Gen. 1 zélf reeds brengt, eventueel kunnen verduidelijken. De boodschap dat het kwade reeds van het begin af in de schepping aanwezig is en dat de scheppingsweek Gods verlossend antwoord daarop is, is niet te vinden in Genesis 1. Vriezen, Hoofdlijnen, 1974, 31, zegt dat de woestheid, de ledigheid en de duisternis, waarvan Gen. 1 : 2 spreekt in Gen. 1 slechts aanduiding zijn van „een bloot stoffelijk substraat vóór de schepping”, in tegenstelling tot de scheppingsverhalen van de oud-oosterse volken, die bij deze woestheid, ledigheid en duisternis veel meer dachten aan een tegenover de godheid staande macht. Juist in dat ontbreken van die kwade macht in Gen. 1 ziet Vriezen dus een kenmerkend onderscheid ten opzichte van de scheppingsverhalen van de oud-oosterse volken. In Gen. wordt ons God in Zijn scheppende majesteit getekend, Die niet gehinderd wordt door een chaosmacht, veel minder daartegen strijd zou moeten voeren. Het is m.i. pure speculatie om in betrekking tot Gen. 1 van een z.g.n. „strijd bij de schepping” te willen spreken, zoals dr. J.H. Kroeze e.a. doen. Behalve dat de stelling als zou de verlossing niet in Gen. 3 maar in Gen. 1 beginnen geen basis heeft in de exegese wordt die stelling nog door een ander essentieel bezwaar gedrukt. Het is recent prof. dr. W. van ’t Spijker die over deze kwestie geschreven heeft in zijn „Triptiek van de geschiedenis”. In het tweede hoofdstuk gaat hij in op de relatie tussen schepping, verlossing en geschiedenis. Hij behandelt daar ook de zienswijze van hen die de schepping het begin van de verlossing noemen. Hij legt dadelijk verband met de moderne exegese. „In moderne exegese van sommige gedeelten uit het Oude Testament en vooral van sommige psalmen komt dit motief ter sprake.” (33) Ik zou zeggen, wie zich in dat hoofdstuk goed ingewerkt heeft, moet onder de indruk komen van de immense consequenties die voor heel de heilsleer voortvloeien uit de gedachte dat we in Gen. 1 het begin van de verlossing moeten zien. Ik schreef eerder al over universalistische implicaties. Op pag. 37 schrijft prof. van ’t Spijker waar we heengaan: „Heel de schepping en heel de geschiedenis ook, staat in het licht van Jezus. In het „cumulatieve openbaringsproces” waarin door allerlei crises heen de geschiedenis zich ontwikkelt, gaat het om de crisis en bevrijding van heel de mensheidsgeschiedenis, d.w.z. dat schepping en verlossing geheel in elkaars verlengde liggen.” Hij verwijst hierbij naar H. Berkhof, Christelijk geloof, 67.

Als de schepping al verlossing is, dan zal men de geschiedenis wel heilsgeschiedenis mogen noemen. „Waar de lijnen hier vloeiend in elkaar overgaan wordt heel de geschiedenis heilsgeschiedenis. De betekenis van kruis en opstanding blijven onduidelijk.” (Van ’t Spijker, 41) Hij wijst op het gevaar van een „monistische heilsgeschiedenis, waarin het unieke van het kruis vervloeit in de historie van de gehele wereld” (38).

Zal Kruis nog terugdeinzen voor de consequenties van zijn ingenomen standpunt, welke het begin van de verlossing in Gen. 1 situeert?

De beschrijving zoals we die bij Kruis aantreffen over de betekenis van de zondeval in Gen. 3 geeft mij geen gunstig vermoeden. Opmerkelijk, maar toch ook weer passend in Kruis’ grondconceptie van de aanwezigheid van het kwade bij het begin van de schepping, is dat wel de verleiding door de slang benadrukt wordt, maar dat de ongehoorzaamheid van de mens als in het voorbijgaan wordt gememoreerd. Bij het lezen althans van de betreffende gedeelten zag ik meer een mens die aan een kwade macht ongelukkigerwijze ten offer was gevallen, dan een diep schuldige overtreder. En als Kruis dan schrijft: „Het kwaad heeft zijn EERSTE overwinning behaald in het paradijs toen de eerste mensen ertoe gebracht werden te eten van de boom der kennis van goed en kwaad” (40), dan schijnt de aanduiding EERSTE meer te wijzen op het begin van een reeks, dan op een radicale breuk, zodat mij wel degelijk in gedachten kwam wat prof. van ’t Spijker schreef in zijn genoemde boekje over de plaats en betekenis van de zondeval bij hen die schepping en verlossing in elkaar laten overgaan: „Er is een vloeiende lijn in heel de geschiedenis. Zij beweegt zich niet voort zonder tal van kritieke momenten. Maar binnen het geheel van die lijn is van een breuk geen sprake meer. Het is moeilijk staande te houden dat de zonde een radicale fractuur binnen de schepping is, een streep die de mens trekt door Gods bedoeling met zijn schepping.” (37)

Laten we hopen dat Kruis op verzoek van het Curatorium alsnog heel wat passages gaat herschrijven.

Maassluis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1983

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Het leven wint

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1983

Bewaar het pand | 4 Pagina's