Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Het Zonnekind 62

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Besfe jongelui!

We hebben de vorige keer Simson gezien als een echt kind des verbonds. God had Zijn genadeverbond met hem opgericht en hem ook het teken van het verbond doen dragen. Simson had door het geloof de geestelijke betekenis en waarde daarvan leren kennen. En daarom keert hij zich gelovig in de nood tot de God des Verbonds. De eer des HEEREN stond op het spel.

We hebben de lijn zoeken door te trekken en er op gewezen dat ook in het nieuwe testament er vele kinderen des verbonds zijn en dat God ook aan hunne voorhoofden Zijn beloften heeft betekend en verzegeld. En dat God het met een ieder ernstig meent is aangetoond uit de Dordtse leerregels hfdst. 3 & 4 art. 8.

Toch zijn er velen aan Ezau gelijk. Hij was iemand uit het O.T. Hij heeft geen acht geslagen op de beloften van het verbond, die in de eerstgeboorte zegen besloten lagen. Hij heeft deze beloften veracht en is tenslotte om eigen schuld verloren gegaan. Hij heeft, toen hij voor God moest verschijnen, nooit kunnen zeggen: ik kon er niets aan doen, want ik was toch niet uitverkoren. Toen hij voor het aangezicht van God verscheen, moest hij uit Zijn mond vernemen: Gij hebt niet gewild dat IK Koning over u zou zijn, daarom gaat weg van Mij in de buitenste duisternis, waar wening is en knersing der tanden. Hij ging van zijn kant gezien, niet verloren omdat hij niet uitverkoren was, maar omdat hij niet heeft willen geloven, datgene wat de HEERE in Zijn beloften beloofde.

Ik schrijf deze dingen met nadruk, omdat hier nogal wat misverstand over bestaat en dat naar twee kanten. Er zijn mensen, die zijn met dat genadeverbond zo klaar. Ze zeggen: wij hebben de beloften. De HEERE heeft deze aan onze voorhoofden betekend en verzegeld. Daar mogen we niet aan twijfelen. We geloven er in en ons kan geen kwaad overkomen. En zonder dat men ooit levende werkzaamheden met de beloften van het verbond gehad heeft, gaat men er rustig op door. Men is een kind des verbonds en houdt zich voor een echt kind van God, terwijl men de heilgeheimen van het verbond nooit heeft leren verstaan. En als men straks sterft en voor God moet verschijnen, zal men zeggen: „Heere, Heere, hebben wij niet in Uwen Naam geprofeteerd en in Uwen Naam duivelen uitgeworpen en in Uwen Naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt.” Matth. 7 : 22, 23.

Men wordt dan als kinderen des koninkrijks buitengeworpen, omdat men de God des Verbonds nooit in waarheid liefgehad heeft, maar altijd een dienaar van de zonde gebleven is. Men gaat dan, zoals men dat wel eens zegt: Met een ingebeelde hemel naar de hel. Dat is natuurlijk een zeer verschrikkelijke zaak. Daar kan men nooit ernstig genoeg over denken.

Doch er is ook een gevaar aan de andere kant. Men redeneert dan vanuit de verkiezing en zegt: „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”. Het is een niet te weerspreken waarheid. En dan gaat men verder: Als ik nu niet tot die weinigen behoor dan kom ik er nooit. Want je moet uitverkoren zijn. Een mens kan er verder niets aan doen. Als het je niet gegeven wordt dan val je er buiten. Want een mens is van zichzelf dood in de zonden en misdaden. En wat kun je van een dode verwachten? Niets! Je moet verder met hen ook niet praten, want dan zou men boos worden. En je zoudt er nog gevaar bij lopen voor een remonstrant versleten te worden. Dat soort mensen leeft inmiddels ook rustig verder. En als men straks voor God komt, kan men zich ook niet verontschuldigen door te zeggen dat het hun toch niet gegeven is. Want ook tot hen zal dan gezegd worden: Gaat weg van Mij ... gij hebt niet gewild ... En het resultaat is precies hetzelfde. Of men zwaar verloren gaat of licht, het einde is „verloren”! Over deze dingen wordt op aarde in de kerk veel strijd gevoerd. En de duivel vindt dat heel best. Want zo lang men strijd voert over deze dingen, wordt de „goede strijd des geloofs” niet gestreden. En dat is toch nodig om zalig te worden.

Hoe het dan wel precies zit, kan ik niet beter zeggen dan dat het door de Dordtse leerregels verwoord is, die ik daarom weer graag het woord geef.

Zie hfdst. 3 & 4 art. 9 en 10: „Dat er velen door de bediening van het evangelie geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, die door het Evangelie roept en zelfs ook dien Hij roept, onderscheiden gaven mededeelt, maar in degenen die geroepen worden; van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het woord des levens niet aannemen; anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten, en daarom is het, dat zij, na enige kortstondige blijdschap, van het tijdelijk geloof wederom terugwijken; anderen verstikken het zaad des woords door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld, en brengen geen vruchten voort; hetwelk onze Zaligmaker duidelijk leert in de gelijkenis van het zaad (Matth. 13)”. Art. 10: „Maar dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen, en bekeerd worden, dat moet men de mens niet toeschrijven, alsof hij zichzelf door zijn vrijen wil zou onderscheiden van anderen, die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn (hetwelk de hoovaardige ketterij van Pelagi- us stelt); maar men moet het Gode toeschrijven, die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo ook diezelfden in de tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigt, en, uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het rijk Zijns Zoons overbrengt, opdat zij zouden verkondigen de Deugden Desgenen, die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, en opdat zij niet in zichzelf zouden roemen, maar in de Heere, gelijk de apostolische geschriften doorgaans leren.”

In deze artikelen wordt dus zonder meer beleden, dat als de mens verloren gaat, het zijn eigen schuld is, terwijl als hij behouden wordt dit alleen het werk van God is.

Wie daar verder over twisten wil, die kan dit alleen maar doen tot zijn eigen schade. Wie door de Geest van God geleid wordt, gaat deze dingen van ganser harte onderschrijven. Hij aanvaardt ten volle zijn verantwoordelijkheid. Hij gaat inzien dat God met hem in een verbondsverhouding getreden is, doch dat hij, gelijk Ezau het verbond verbroken heeft. En krachtens de verbreking van het verbond, is de HEERE vrij van hem. Als Hij hem zou doen verloren gaan, dan is hij Gods gramschap „dubbel” waard. Doch als de HEERE dat doet ervaren door het geloof, dat Hij van eeuwigheid tot eeuwigheid Dezelfde is, en dat Hij niet feilen zal in Zijn trouw noch Zijn verbond ooit zal schenden, dan komt zulk een in het wonder terecht van de vrije genade Gods. En dit geeft hem dan met een door de Heilige Geest gewerkt geloof, vrijmoedigheid om te pleiten op de beloften Gods. Hij doet dat dan niet ten eerste uit oorzaak van zijn eigen zaligheid, maar uit oorzaak van de ere Gods. Want die gaat hem boven alles.

Hij bidt dan met Simson: Heere, laat mij niet vallen in de hand dezer onbesnedenen. Heere, dat het voor de wereld toch niet openbaar zal komen dat ik zulk een zondig mens ben. Want dat ben ik wel en dat is ook U bekend. En ik vraag er U vergeving voor om Uws Naams wil, doch dat ik geen bespotting zal moeten worden voor de wereld, want dan wordt Uw Naam om mijnentwil gelasterd. En daar heb ik U niet voor over.

Wie zo het aangezicht des HEEREN zoekt, die behoeft aan Gods genade niet te twijfelen. Die moet ook niet in de zonde blijven liggen. Doch die mag weten, door het geloof, dat hij een eeuwig verbond der genade met God heeft. Dan komt de bondeling als een verbondsbreker in de schuld. En dan ervaart hij door het geloof, dat de onbezweken trouw Gods toch nooit zijn val gedogen zal. Maar dat hij door de toegerekende gerechtigheid van God, dat is de aangebrachte borggerechtig- heid van Christus, naar Zijn woord, dat is naar Zijn belofte, verhoogd worden zal. Dat wil zeggen, dat hij krachtens de eenzijdige genade Gods, die in het verbond vastligt, zeker zalig worden zal.

Het zalig worden is dan een eenzijdig Godswonder. Daar komt de zondaar geen eer voor toe. Doch het past de zondaar wel, om daar alleen God Drieënig voor groot te maken. Beleefd wordt dan:


’t Is trouw, al wat Hij ooit beval,
Het staat op recht en waarheid pal,
Als op onwrikb’re steunpilaren.
Hij is het die verlossing zond,
Aan al Zijn volk: Hij zal het verbond
Met hen in eeuwigheid bewaren.


Zo wordt de zondaar in zichzelf op het diepst vernederd en zo wordt God op het allerhoogst verheerlijkt. En dat is nu de zalige beleving van de verbondsverhouding. Die beleving bid ik jullie allen toe.

Jullie aller vriend,

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1983

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1983

Bewaar het pand | 6 Pagina's