Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een schat van een onwaardeerbare prijs 2.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een schat van een onwaardeerbare prijs 2.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is het niet opmerkelijk dat dit hoofdstuk begint met roeping en wedergeboorte? Spreekt het niet bijna aan het eind van „dit werk der genade” dat God begint, bewaart, achtervolgt en volbrengt? Is het niet vol van de strijd die in de weg des geloofs gekend wordt? Juist zo komt de volharding in het leven van de Zijnen als zo’n naamloos wonder uit. En dat gaat niet buiten de Zijnen om. Er wordt gesproken van het weer opnieuw gevoelen van Gods genade. En als er over de verzekerdheid van de volharding gesproken wordt, dan gaat het niet over een kille verstandelijke overweging dat God de Getrouwe is, maar wordt gesproken van het geloof in de beloften Gods, het getuigenis van de Heilige Geest. En zonder de twijfel te verheerlijken wordt de strijd ook daarin naar het leven van Gods kinderen beleden.

Men wil wel zeggen dat in de Dordtse Leerregels een ander geluid gehoord wordt dan in de tijd van de reformatie. Wie echter de Institutie van Calvijn leest, weet dat hij niet voorbijgegaan is aan het leven der genade in de Zijnen en aan de strijd, die gekend wordt ook in dat opzicht. Hij veroordeelt het ongeloof, maar gaat niet aan die strijd voorbij, bijv. als hij spreekt van het vroom gemoed dat „eensdeels rust op de belofte des Evangelies, anderdeels siddert door het getuigenis zijner ongerechtigheid”. Hij is het ook die het heeft over het blijven van de „wortel des geloofs”, die „nooit uit één vroom hart wordt uitgeroeid, hoezeer hij ook wordt geschokt en her- en derwaarts schijnt te neigen”.

Moeten we het niet eerlijk zeggen dat vandaag deze belijdenis zo weinig lééft in de prediking? Het leven der genade in de Zijnen is bij velen een vergeten hoofdstuk. Van een begin wordt niet gehoord. De geestelijke leiding in de verdere voortgang wordt gemist. Het wonder, dat God Zijn werk voortzet ook en juist door ontdekkende wegen heen, door de strijd des geloofs heen, komt zo schraal uit. Je hoort prachtige betuigingen: „je moet geloven” en „natuurlijk is het allemaal genade”. Maar hoe het alles voor mij zo wordt, hoe dit kracht doet in het persoonlijk leven blijft ver weg. Vaak krijg je de indruk dat de volharding der heiligen een vanzelfsprekende zaak is als we maar uiterlijk wandelen in de wegen des Heeren. En wanneer het over strijd gaat, dan is het vaak alleen de actieve houding van de gelovige in de wereld van vandaag. Niet de innerlijke strijd.

Is dát het niet, dat benauwen moet? We wensen geen prediking die een opéénhoping van geijkte termen is of die leeft bij de gratie van een bepaald systeem. Het leven Gods in de Zijnen is leven, dat er is uit de bron van Gods welbehagen. Het leeft uit het Woord van God. Het kent de band aan dat Woord. Dat gaat niet zonder strijd, al zal het bij de één anders gaan dan bij de ander. Maar door de strijd heen is het wonder, dat God Zijn werk in stand houdt en voortzet. Het is een volop schriftuurlijke begeerte dat we daarvan wensen te horen in de prediking. Dat leeft in het hart van allen, die ernst maken met de eeuwige dingen. In ditzelfde artikel staat dat God deze leer „indrukt in de harten van de gelovigen”. Dat wil ook zeggen dat zij er naar uitgaan niet maar dat die belijdenis met woorden geuit wordt maar ook lééft in de prediking. Ik acht het altijd nog een groot voorrecht dat er zijn, die daarnaar zoeken.

Misschien kunnen ze het niet altijd precies onder woorden brengen, wat ze begeren. Maar ze voelen het in hun hart hoe er gepreekt moet worden. Dan gaat het niet allereerst om allerlei „ditten en datten”, waarvan ik het belang niet wil miskennen maar om dit wézenlijke. Dan zal er ook niet verlangd worden, dat ieder gelijk „alles” preekt. Wie doet het? Ik denk aan iemand die een student had horen preken. Hij zei: „’k heb iets van het wonder horen doorklinken, voor de rest zal de Heere zorgen”. Wat is er echter te verwachten, waar dat helemaal niet gehoord wordt? Juist omdat het gaat om de schat vaneen onwaardeerbare prijs begeren we door Gods genade dat deze belijdenis zó doorklinkt in de prediking.

Maar dan moet het ook tot óns spreken! Hoe staat het onder ons, die er niets van af willen, dat zalig-worden tot het laatst genade is? Leeft deze onwaardeerbare schat onder ons? We hebben niet graag dat het mes in eigen vlees snijdt. Hoe gemakkelijk leven velen bij de schatten in onze belijdenis. We kunnen het dan zo heel goed weten: wie het leven der genade kent, die houdt het, maar bij mij is het niet. Laten we niet vergeten, hoe grote plaats de boodschap van vrije genade inneemt in het geheel van de Dordtse Leerregels, ook in dit laatste hoofdstuk. De prediking van het Evangelie zegt niet, dat dit tot ons niets te zeggen heeft. Door middel van die prediking werkt God het begin en volbrengt Hij zijn werk. Die prediking komt ook tot u. In die prediking betuigt God het, dat Hij zondaren niet voor een dag maar voor eeuwig voor Zijn rekening wil nemen. Dat Gods kinderen volharden is Gods genade, maar dat u onbekeerd blijft eigen schuld. Wat een wonder dat de Heere nog volhardt om u te roepen en te nodigen: wendt u naar mij tot en wordt behouden. Zeg het de Heere maar uit hoe het met uw hart gesteld is. Nog nooit heeft de Heere één weggestuurd, die tot Hem in de nood van zijn leven leerde vluchten.

Hoe verkeerd wordt deze belijdenis ook vaak in het leven van die de Heere zoeken gebruikt. Zo menigmaal is er in hun leven een blijven rusten op allerlei dingen die wel waar zijn en die eenmaal hun hart bemoedigd hebben, zonder door Woord en Geest vérder geleid te worden. Dan wordt de betuiging dat de Heere voor Zijn werk instaat een rustbank zonder dat er gestaan wordt naar helderheid, naar de kennis van de vaste grond in Christus Jezus. Weet u wat Brakel zegt? Dat het een bijzondere misslag is der godzaligen als ze zo bij zichzelf blijven hangen en hun troost willen scheppen uit de genieting van de geestelijke goederen. Hij zegt erbij dat het meer tot eer van God is en tot opwekking van hun naaste als ze meer leefden op de onveranderlijkheid van de Goddelijke beloften. De Schrift spreekt ervan: benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken. Ook kan het zijn dat u wacht op een aparte openbaring zonder of buiten het Woord. Weet u dan wel dat de remonstranten dat leerden. Maar dat wil de Heere nu juist niet. Hij verzekert door Zijn Woord en Geest langs de weg des geloofs. Hij maakt verlegen zondaren, die met alles wat er in hun leven was niet voor God kunnen bestaan. Alleen maar schuldig voor Hem. Naar recht verloren maar die nu uit Zijn mond, uit Zijn eigen Woord het mogen horen dat er in het bloed van Christus vrijspraak is voor schuldigen. Dan worden we geen grote mensen. Dan is het alleen maar een wonder dat de Heere blijft gedenken.

Wat een bijzondere troost ligt er zo in deze schat van onwaardeerbare prijs. Troost is er uit deze schat in de stormen van het leven. Ja, juist dan mag het anker uitgeworpen worden op de onveranderlijke trouw des Heeren. Troost is uit deze schat tot in het sterven. Als het aan hen lag kon de Heere niet brengen in de eeuwige zaligheid. Maar omdat ze in Gods handpalmen zijn gegraveerd is hun ingang zeker. Het Woord van Hem, Die hen kocht, wordt eeuwig waar: „Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid”.

Troost is er ook voor de Kerk in haar geheel. Wij vrezen vaak als we alles zien dichterbij en verder-af: wat moet er van de Kerk terecht komen? Dat mag nooit een reden worden dat we denken: we hebben geen roeping om de waarheid van vrije genade te verdedigen. Die roeping heeft God Zelf gegeven. De wacht te betrekken bij deze schat. U moet er eens om denken wat er in het laatste artikel staat van deze belijdenis. Daar wordt van de Bruid gezegd dat zij deze schat altijd teer bemind heeft en standvastig verdédigd, En dat zij dat zal blijven doen. . . .

Dat is geen overmoed. Vaak is het gezegd op het graf van een grote op het erf van de kerk: wij zullen in zijn voetstappen wandelen. Wat is ervan terechtgekomen? Nee, hier kan de Kerk dit zeggen vanuit het ware geloof in de volharding der heiligen. De inhoud van die belijdenis garandeert het voortbestaan van de Kerk des Heeren. Als het aan mensen lag, niets zou er van terecht komen. Zelfs de meest godzaligen kunnen dat niet bezorgen. Het wordt hier beleden: God zal het bezorgen, tegen Wie geen raad geldt, geen geweld iets vermag”. Dáárom blijft de Kerk. Dáárom is er toekomst, eeuwige toekomst voor de Zijnen. Daarom is deze schat van onwaardeerbare prijs niet te roven.

„De poorten der hel zullen Zijn gemeente niet overweldigen”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1983

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Een schat van een onwaardeerbare prijs 2.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1983

Bewaar het pand | 6 Pagina's