Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik bekend’, o Heer’, aan U oprecht mijn zonden! 2.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik bekend’, o Heer’, aan U oprecht mijn zonden! 2.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het besef dat hij bij God diep in de schuld staat, maar tegelijk onmachtig om zijn schuld af te betalen door God volmaakt te dienen, belijdt de oprechte belijder aan God, dat hij ondanks zijn berouw strafwaardig is. Alle straf, die God hem opgelegd heeft of zou willen opleggen, bekent hij verdiend te hebben.

Ook hierin gaat de Schrift ons zo duidelijk voor. Hoor David is Psalm 5 : 6 het doel van zijn zondebelijdenis aangeven als hij zegt: opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw oordelen en rein in Uw richten! Hoor de moordenaar aan het kruis Gods recht erkennen: wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben! Nehemia zegt in hoofdstuk 9 : 32 tot God: doch Gij zijt rechtvaardig in alles wat ons overkomen is! En Daniël: de Heere is rechtvaardig in al Zijn werken, die Hij ons gedaan heeft, dewijl wij Zijner stem niet gehoorzaamden (9 : 14). Wij zien dat deze heiligen Gods recht om te straffen gewillig erkenden. Wel is het hun bede, dat de Heere hen niet straffe in Zijn toorn: sla mij met medelijden, gelijk een vader doet. .. Maar zij belijden met heel hun hart Gods recht om te straffen: Hij is God, Hij doet wat goed is in Zijn ogen! De ware boeteling acht de deugd van Gods recht zo hoog, dat hij geen moed zou hebben kwijtschelding van zijn schuld te begeren ten koste van het recht.

Het is wel hard om te moeten sterven onder Gods toorn, maar toch leert de boeteling de hand op de mond te leggen, omdat hij iets gevoelt van wat het zegt tegen God gezondigd te hebben.

Wel wil ik opmerken dat het hartelijk erkennen van het recht Gods om de zonde te straffen, niet zo moet worden opgevat, dat wij in onze verdoemenis zouden moeten berusten. Iets billijk te vinden en in iets te berusten is niet hetzelfde. De Heere verlangt wel dat wij Hem de eer geven dat Hij Zijn recht tegenover ons handhaaft, maar niet dat wij dat recht aan ons begeren voltrokken te zien. Immers, wie waarlijk schuld belijdt, die keert tot God terug, omdat God hem tot Zich terugroept. Als de verloren zoon tot zijn vader terugkeert, dan belijdt hij van harte dat zijn vader het volste recht heeft hem te verwerpen: ik ben niet waardig uw zoon genaamd te worden! Maar toch: vader, ik kan niet meer buiten u leven, ik wil zo graag bij u zijn; als het nog zou kunnen: maak mij dan als een van uw huurlingen!

Ik denk dat ik het zo kan zeggen: iemand, die het recht Gods om zijn zonde te straffen met zijn hart billijkt, is gewillig gemaakt om uit genade zalig te worden.

Gewillig gemaakt, om uit genade zalig te worden. Dat is düs niet een gedwongen zich buigen onder de wil van God om ons uit genade te behouden. Dan zouden we nog niets verstaan van wat het woordje “genade” inhoudt. Maar wie weet, wat hij vraagt, als hij genade begeert, toont hiermee, dat zijn hart volkomen verbroken is. Want wat belijdt hij ermee? Niet alleen, dat God niet schuldig is om hem de zonden te vergeven, maar dat Hij ook volkomen recht heeft om ze aan hem te straffen.

Nee, God is het niet schuldig. God is het niet verplicht. Misschien zegt u bij uzelf: Maar is God dan niet Liefde? Is een mens al niet zedelijk verplicht om zijn barmhartigheid te laten triumferen over zijn recht? En zou God, Die toch Liefde is, dat dan niet verplicht zijn? Nee, ga nu niet Gods recht uitspelen tegen Gods liefde! Laat Gods recht tenvolle staan. Dan pas zijn wij tenvolle vernederd.


Dies ben ik. Heer’. Uw gramschap dubbel waardig!
’k Erken mijn schuld, die U tot straf
bewoog;
Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig!


Gans rechtvaardig, ook al zou U mij voor eeuwig verwerpen!

En dan?

Ja: en dan?

Buigen onder het verdiende vonnis! Zich onbedongen aan de Heere uitleveren. En dan? Omkomen? Ja, met zichzelf en met alle eigengerechtigheid en eigen hoogheid en eigen wijsheid. Om neerzinkend onder God, Zijn heilig recht toevallend, te zinken in de doorboorde handen van de Borg, van de Christus. In de doorboorde handen van Hem, aan Wien het recht van God in al zijn verschrikking werd voltrokken. Over Wien op Golgotha al de baren en golven van Gods toorn heengingen. Die in helse benauwdheid, in helse duisternis het uitschreide: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”

Maar Die met Zijn Middelaarsgeloof door de helse diepten heen worstelde naar de zalige berghoogte van: Het is volbracht! Gedreven door een reine liefde tot het recht van Zijn Vader, dat wij met voeten vertreden hebben en nog dagelijks vertreden, heeft Hij de deugd van Gods recht volmaakt verheerlijkt door aan dat recht te voldoen in volkomen gehoorzaamheid aan en vervulling van Gods wet en door de vloek op de overtreding van Gods wet volkomen te dragen en weg te dragen.

Voor wie?

O, luister toe, met heel uw ziel, en drink het in met de mond des geloofs, heilbegerige zondaar!

Hij, Christus, deed het als Borg, plaatsbekledend voor allen, die schuldbelijdend, Gods recht toevallend, maar met een onuitroeibaar verlangen naar verzoening, naar vrede, naar gemeenschap met God aan Zijn voeten buigen.

Bij die verbrijzelde zondaar komt ruimte voor de Christus der genade, Die genade bij God door Zijn zoenbloed verwierf.

Daar, in dat dal van verootmoediging openbaart Hij Zich in het gewaad der Schrift. En de Heilige Geest doet daar het geloof opbloeien, dat heerlijkheid ziet in de Man van smarten, in de opgestane en verheerlijkte Christus, in de biddende en dankende en pleitende Voorspreker bij de Vader voor Zijn uitverkoren, maar in zichzelf verloren bruidskerk op aarde.

En de schuldverslagen zondaar mag het opvangen met het oor des geloofs: Ik ben de deur! Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven! Niemand komt tot de Vader dan door Mij! Door Mij! Door Mij alleen! Maar ook: Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen! Gelooft de Vader, gelooft ook in Mij!

Geloof in de Heere Jezus Christus en ge zult zalig worden! Zalig, om als een rechteloze, onwaardige, strafwaardige zondaar door de Heilige Geest overreed te worden tot de onbedongen geloofsovergave aan Hem, Wiens doorboorde handen druipen van liefde en ontferming. Op Wiens lippen genade is uitgestort, de Schoonste der mensenkinderen.

Nu wordt Sion door recht verlost, en zijn wederkerenden door gerechtigheid.


Nu wordt genâ van waarheid blij ontmoet,
De vrede met een kus van ’t recht gegroet!


Hoort het, heilbegerige, uitziende, verlangende, maar o zo strafwaardige zondaar, hoort het uit Zijn mond: “Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven. Ik uw zonde en gij Mijn gerechtigheid.”

En Hij bekleedt die naakte zondaar met de mantel van Zijn gerechtigheid. Hij bedekt hem volkomen.

Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? En de nu beklede en bedekte zondaar antwoordt, terwijl een huiver van verwondering door zijn tere ziel gaat: “Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het, dat mij mijn consciëntie aanklaagt, dat ik tegen al Gods geboden zwaarlijk gezondigd, en geen ervan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade, mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem!”

Ik bekend’, o Heer’, aan U oprecht mijn zonden!

Daarover heb ik geprobeerd enkele dingen te zeggen. Omdat belijdenis van zonde de weg is tot het verkrijgen van barmhartigheid. Wie zijn zonde belijdt en laat, zal barmhartigheid verkrijgen.

Belijden en laten. Over dat laatste heb ik niet zozeer gesproken, al behoren belijden en laten wel onlosmakelijk bijeen.

Immers, wie zijn zonde in oprechtheid beweent en belijdt, is door zijn hartelijk berouw innerlijk van de zonde losgemaakt. Die kan de zonde toch niet meer met lust doen. Die is in beginsel aller zonde vijand geworden en die gaat de heiligmaking najagen. Binnen het bestek van mijn onderwerp behoef ik daar nu niet breder op in te gaan.

Ik ga afsluiten.

Het ging over het belijden van de zonde. Zie het niet als een voorwaarde, waaraan wij in eigen kracht zouden moeten voldoen, om te kunnen delen in Gods barmhartigheid. Het zou ons nooit gelukken!

Maar belijdenis van zonde is wel de weg tot verkrijging van Gods barmhartigheid in Christus.

Dat laatste is het doel. Het eerste is de weg om tot dat doel te komen.

Versta het ook niet schematisch, in die zin, dat het eerst voor mijn bewustzijn een rechterlijk afgesneden zaak moet zijn geworden, voordat er geloofswerkzaamheden met de Heere Jezus zouden kunnen zijn. In zoverre ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem. In zoverre! Dit laat ruimte voor en houdt rekening met zwak en aangevochten en sterk geloof.

Vraagt u: wanneer mag ik dan tot Jezus komen? Het antwoord is eenvoudig: als u Hem nodig hebt. Laat u dan door niets en niemand weerhouden om rechtuit, rechtaan tot Hem te vluchten. Maar dan blijft dit toch onverkort overeind staan: wie tot Christus vlucht om door Hem met God verzoend en bevredigd te worden, doet dit als een ellendige en een arme, maar die op Zijn Naam vertrouwt.

Die op Zijn Naam vertrouwt!

En er is voor dat vertrouwen alle grond!

We hebben toch te doen met een God, Die gaarne vergeeft!

Barmhartig is de Heer’ en zeer genadig!

Schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig; De Heer’ is groot van goedertierenheid.

Ja, groot van goedertierenheid!

Zullen we geen harde gedachten van God koesteren? Van die God, Die het met een dure eed heeft gezworen, dat Hij geen lust heeft in de dood van de goddeloze, maar in zijn bekering en leven!

Het is toch Zijn liefste werk, om zondaren te behouden. Looft Hem, Die u, al wat gij hebt misdreven, hoeveel het zij, genadig wil vergeven!

Daartoe gaf Hij toch Zijn eniggeliefde Zoon, het Liefste, wat Hij had!

En het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonde!

Hierin is de liefde, niet dat wij Hem hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon gegeven heeft tot een verzoening van onze zonden.

Het zal toch niet aan de Heere liggen?

Alleenlijk: ken uw ongerechtigheid!

Ken ze en belijd ze!

’k Bekend’, o Heer’, aan U, oprecht mijn zonden!

En Gij naamt die gunstig weg!

Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven, Die van de straf voor eeuwig is ontheven!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1984

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Ik bekend’, o Heer’, aan U oprecht mijn zonden! 2.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1984

Bewaar het pand | 6 Pagina's