Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Spaar Uw volk, o Heere, en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid.

De naam Joël betekent: de Heere is God! Waarschijnlijk heeft Joël geprofeteerd tijdens de regering van koning Joas van Juda. Hij roept het volk terug tot de wet des Heeren en legt alle nadruk op de beleving van het verbond.

Zijn optreden valt tijdens de grote sprinkhanenplaag. In beeldrijke taal beschrijft hij de plaag van deze dieren, die letterlijk alles kaal vreten. In het eerste hoofdstuk beschrijft hij de verschrikkingen van deze plaag op het platteland. Maar in het tweede hoofdstuk spreekt hij over Jeruzalem, de heilige stad, die nu door het sprinkhanenleger wordt bedreigd. Het ongedierte zag het land vóór zich als een lusthof, als een paradijs, maar achter zich als een woeste wildernis (vs. 3).

En nu gaat zich dit sprinkhanenleger werpen op de heilige stad. Het gaat de muren beklimmen, het zal de huizen van Jeruzalem binnendringen, het zal de tempel naderen en dan is de ramp niet te overzien. Want dat zou een bewijs zijn, dat de Heere Jeruzalem heeft verlaten, de enige stad, waar Hij wil wonen.

Dan zou dat betekenen dat ook de Messias niet zal komen!

Er is nu echter nog één middel, waardoor het onheil zou kunnen worden afgewend.

“Nu dan ook, spreekt de Heere, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween en met rouwklage; en scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot de Heere uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade; wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben.....(vs. 12-14).

Het zou kunnen zijn, dat de Heere nog gehoor wil geven aan een biddend volk!

Daarom roept Joël het volk samen tot een gebedsdag. De priesters des Heeren moeten wenen, en staande tussen het voorhuis en het altaar, smeken: “Spaar Uw volk, o Heere! en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid!” Let wel: de priesters moeten staan tussen het voorhuis en het altaar! Met het altaar wordt hier bedoeld het brandofferaltaar, dat in de binnenste voorhof stond. Het altaar, waarvan het bloed vloeide, het bloed der verzoening, dat éénmaal gestort zou worden op Golgo- tha’s kruis! De priesters moesten, als de vertegenwoordigers van het volk wenende gaan staan tussen de voorhof en het altaar. Met het gezicht gewend naar het heilige, waar het reukaltaar stond, waarop de wierook gebrand werd, aangestoken met vuur van het brandofferaltaar. En de wierook, die het heilige doortrok en door de gordijnen heen het heilige der heiligen binnendrong, was afbeelding van de gebeden, die de priesters voor zichzelf en voor het volk tot de Heere opzonden. Gebeden, die gegrond waren op het bloed der verzoening! Nieuw-testamentisch gezegd: gebeden om Christus’ wil!

Wenende staan tussen het voorhuis en het altaar, met het gezicht gewend naar het heilige, en dan wenende smeken: “Spaar Uw volk, o Heere! geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid!”

Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben .... Want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en goot van goedertierenheid!

Lezers, wij leven ook in en tijd, waarin Jeruzalem, waarin de kect edreigd wordt. Bedreigd van buitenaf, ma ooral ook van binnenuit. De zonde wordt steeds driester uitgeleefd. Alles wat heilig is, wordt onteerd! Er wordt gesold en gespot met alles wat van God is! Met Gods Naam, met Gods dag, met Gods volk! Het leven van de massa is zo platvloers geworden. Geestelijke waarden spreken steeds minder aan. De zonde wordt gelegaliseerd en gepropageerd. De grenzen tussen kerk en wereld vervagen op een benauwende wijze.

En ja, we klagen er wellicht nog over. En er is klagensstof in overvloed. Maar doen we het wenende?

En we protesteren wellicht nog tegen de toenemende verwereldlijking. Het is goed en het is nodig! Maar doen we het wenende?

We strijden wellicht nog tegen de aantasting van Gods Woord, tegen de vervlakking in de prediking, die soms ontstellend is! Het is goed en het is nodig! Maar doen we het wenende? Lijden we echt pijn aan het geestelijk verval van ons volk?

Lijden we waarlijk pijn aan het verval in de kerk, ook in eigen kerken?

Wenen we erom? Omdat de Heere en Zijn dienst ons lief geworden is?

Werden we al verootmoedigde mensen, die niet alleen de zonden van anderen zien, en naar anderen wijzen, maar die de bitterheid van eigen zonde leerden proeven?

Zo nee: dan heeft al ons klagen en protesteren geen wezenlijke kracht en geen wezenlijke waarde! Dan is het maar klagen in de ruimte, dat ons niets kost en waarmee we onszelf nog op de been kunnen houden!

Zo ja: dan zijn we kleine mensen onder God geworden, die zich niet verheffen boven de ander. Die niet alleen wijzen naar de ander: zij! Maar: ik! Wij hebben God op ’t hoogst misdaan; wij zijn van ’t heilspoor afgegaan! Moeten we niet met schaamte belijden, dat we, ook in de kerkelijke strijd, maar al teveel ongeestelijk bezig zijn? En daarom: vleselijk, werelds?

Zou er geen schreiende behoefte zijn aan priesters, die wenende staan tussen het voorhuis en het altaar, smekende: “Spaar Uw volk, o Heere! en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid!”

Bidders, wenende bidders, die luisteren naar en pleiten op het gebed van de enige Hogepriester in de hemel! Christus, verhoogd aan Gods rechterhand, bidt ook vandaag voor Zijn kerk: “Spaar Uw volk, o Heere! en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid!”

En daar mag het geloof wondere troost uit putten. In deze donkere tijd en in deze barre wereld. Want er is geen gebed van Christus, dat niet verhoord wordt. Duidelijker en vaster dan Joël mogen wij weten dat de poorten der hel de gemeente van Christus niet zullen overweldigen. Het moge er dan nog zo slecht voorstaan. In de dagen van de antichrist moge zelfs het instituut van de kerk van de aarde zijn weggedaan: maar de erfenis des Heeren zal niet worden overgegeven tot een smaadheid!

Want: Christus bidt!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1984

Bewaar het pand | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1984

Bewaar het pand | 6 Pagina's