Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het land van de Bijbel 31

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het land van de Bijbel 31

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. HET BEDRIJFSLEVEN

II. Landbouw en veeteelt

De veeteelt (vervolg)

Zo mogen wij door ’s Heeren goedheid onze artikelen over “Uit het land van de Bijbel” weer voortzetten, na enkele weken van ziekte. De Heere heeft ons “gekastijd, maar ter dood niet overgegeven.” Want wie zijn wij, maar ook: wiè is de Heere voor diep onwaardigen!

’t Zal ook weer de laatste verhandeling zijn in dit bijna snel vervlogen jaar. Geve de Heere de onmisbare vrucht van al de arbeid Zijner liefde!

Met die wens gaan we over tot onze overdenking over het vervolg van de bespreking over de “veeteelt” en daarin nog een en ander over de “herder en zijn schapen” en zien de treffende overeenkomst met Christus als de “Goede Herder”.

Tussen de “Goede Herder” en Zijn schapen is er een zeer nauwe band.

Maar Zijn schapen kunnen ook beslist niet zonder Zijn zorg en leiding. Want het schaap is “dwaalziek” van aard. En de wegen of paden naar de weiden waren vol gevaren, van rovers en van het roofgedierte. Ja, zij liepen langs stijle afgronden. En zo horen wij David belijden in psalm 119 vs. 88:


“Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ’t rond,
Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren;
Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond;
Want Hij volhardt naar U geboôn te horen.”


In verband nu met al de gevaren, aan dat leiden der schapen verbonden, ging de Oosterse herder vóór Zijn schapen, terwijl de Westerse herder achter zijn schapen gaat. Vandaar dat Christus sprak: “Mijne schapen horen Mijn stem, en Ik ken ze, en zij volgen Mij.” (Johannes 10 vs. 27.)

We hebben in een vorige les gewezen op de “herdersknots”, dit onmisbare verdedigingswapen was voor de Oosterse herder tot het verslaan van het roofgedierte.

Maar niet minder belangrijk was voor de herder zijn “slinger”. En dan denken wij aan David, die met zijn slingersteen de reus Goliath dodelijk trof. De slinger van de herder deed de dienst van een “herdershond” en wel, om de schapen bijeen te houden of een afgedwaald schaap terug te brengen tot de kudde. Zij bestond uit een brede leren riem of een vlechtwerk van biezen of pezen van dieren. In het midden was de slinger het breedst, voorzien van een holte, waarin de slingersteentjes lagen.

De herder was bijzonder knap in het slingeren met die steentjes. Hij zorgde er heel behoedzaam voor, dat het steentje nooit de kop van het schaap trof, maar zódanig richtte, dat het steentje vóór of naast het schaap viel. De bedoeling ervan was dus, dat voor het vallen van het steentje het schaap opgeschrikt werd en zo bij de kudde bleef. Als een treffend beeld gebruikte eens Abigail het bij haar ontmoeting met David. We lezen daarvan in I Samuël 25 vs. 29, namelijk: “Wanneer een mens opstaan zal om u te vervolgen en om uw ziel te zoeken, zo zal de ziel mijns heeren ingebonden zijn in het bundelke der levenden bij de Heere, uwe God, maar de ziel uwer vijanden zal Hij slingeren uit het midden van de holligheid des slingers.”

Nog iets over de “steentjes” zelf.

’t Waren gladde steentjes uit een beek, welke door het bruisende water heen en weer schudden en zo door de rotsachtige bodem werden gladgeslepen. Zo lezen we van David bij het verslaan van de reus Goliath en wel in I Samuël 17 vs. 40:

“En hij nam zijn staf in zijn hand, en hij koos zich vijf gladde stenen uit de beek, en legde ze in de herderstas, die hij had, te weten in de zak, en zijn slinger was in zijn hand.”

En in vers 49:

“En David stak zijn hand in de tas, en hij nam een steen daaruit en hij slingerde, en trof de Filistijn in zijn voorhoofd, zodat de steen zonk in zijn voorhoofd, en hij viel op zijn aangezicht te aarde; alzo overweldigde David de Filistijn met een slinger en met een steen en versloeg de Filistijn en doodde hem.”

Niet alleen de herders, maar ook soldaten gebruikten de slinger. We lezen van mannen uit de stam van Benjamin, die zeer bekwame slingeraars waren. In Richteren 20 vs. 16 lezen we: “Deze slingerden met een steen op een haar, dat het hun niet miste.”

Wij willen nu een en ander met elkaar bespreken over de “herdersstaf”, welke de herder gebruikte om zijn schapen te leiden. We lezen daarvan op verschillende plaatsen in Gods Woord. O.a. in psalm 23 : 4b:

“Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.” Met de “stok” wordt bedoeld: de “herders-knots” of “knuppel”, die we dus besproken hebben. Nu iets over de ”staf” van de herder. Zij wordt hier in psalm 23 treffend voorgesteld als een “troost”. De “stok” dus als “knuppel” om het roofgedierte en rovers af te slaan en de “staf” van de herder om zijn kudde te leiden. Zij was een langere stok van zelfs wel 2 meter. Haar eind was halfcirkelvormig gebogen. Bekend is o.a. de “staf van Aaron”, die “bloeide en amandelen voortbracht”.

Zo leidde Mozes het volk Israel met zijn staf. Met zijn staf deed hij de wonderen voor Farao en leidde hij het volk Israel uit Egypte, ja, kliefde het water van de Rode Zee, zodat Israel kon gaan door dat wondere pad.

Zo moest Mozes voor elk vaderlijk huis van Israel een staf nemen. En tot de profeet Micha sprak de Heere: “Gij dan, weid uw volk met uw staf, de kudde uwer erfenis.” Van Jonathan lezen we in I Samuël 14:27, dat hij zijn staf doopte in een honingraat.

En om nog even terug te gaan: Jacob leunde op het opperste van zijn staf, toen hij zijn zonen zegende vòòr zijn sterven.

Welnu, zo droeg eens de Heere Jezus Zijn Petrus op aan de Zee van Tiberias:

“Weid Mijne lammeren” d.i. dus: leiden met zijn staf. Maar op de tweede vraag antwoordde Jezus: “Hoed Mijne schapen.” Dat was dus: het roofgedierte met de “knots” afslaan.

Al hebben wij reeds over deze “knots” gesproken, we willen er toch nog het volgende aan toevoegen, namelijk dat zij weergegeven kan worden door “scepter” en wel als eenvoudige oorsprong van de “koninklijke scepter”. Zij werd ook door het hoofd van een stam gedragen.

Welnu, worden we hier niet duidelijk heengewezen naar Christus!

Zo sprak Jacob op zijn stervensponde over Juda: “De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn.” (Gen. 49 : 10).

Zo lezen we uit de spreuk van Bileam in Numeri 24 : 17: “Daar zal een ster voortgaan uit Jacob, en daar zal een scepter uit Israel opkomen.”

We lezen in Leviticus 27 : 32 de uitdrukking: “Onder de roede doen doorgaan.” Dat wijst op de heffing van de “tienden” van runderen en klein vee, dus ook van de “schapen”, welke den Heere “heilig” werden en gebracht werden in ’s Heeren heiligdom. Zo werd bij de ingang van de schapenstal het tiende schaap bestemd voor de Heere. Het ging dus “onder de roede” door, waarbij de herder zijn scepter (zijn knots), dopend in een rode kleurstof, deed komen op de kop van het schaap, waardoor het dus afgezonderd werd en wel ten dienste van de Levieten. Vandaar lezen we in Ezechiël 20 : 37:

“En ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder de band des Verbonds.”

En zo lezen we ook in Micha 7 : 14, waar de Heere de profeet beval:

“Gij dan, weid uw volk met uw staf, de kudde uwer erfenis.” En dan staat hier ook voor het woord “staf” in de grondtekst het woord: “Shaivet” “scepter”.

Nu zijn deze Oud-Testamentische zaken vervuld bij de komst van Christus in het vlees. Dat neemt ’t echter niet weg, dat het, Nieuw Testamentisch gezien, wel van zeer groot belang is, of ook wij door genade verbonden zijn geworden met innige banden aan de Heere en Zijn dienst!

Ja, zo wijst onze “doop” ook duidelijk op deze weldaad. Hebt u, lezer(es), haar ook nodig gekregen en leren kennen door de toepassende werking van de Heilige Geest? Dan moogt u ook instemmen met de dichter van psalm 119, vers 83:


“Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.”


Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1984

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Uit het land van de Bijbel 31

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1984

Bewaar het pand | 8 Pagina's