Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het land van de Bijbel 32

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het land van de Bijbel 32

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. HET BEDRIJFSLEVEN.

II. Landbouw en veeteelt.

De veeteelt (vervolg).

Zo hebben we al een en ander geschreven over de ‘toerusting’ van een Oosterse herder. Hij was een man van groot belang, toegerust met staf, knots en slinger, welke nodig waren om zijn kudde te leiden en te beschermen bij de gevaren van rovers en roofgedierte.

En daar de herders vaak weken lang van huis waren, hadden zij dus ‘schuilplaatsen’ nodig om te overnachten, vooral wel bij hete middagen, wanneer de zon als loodrecht neerkwam op het woestijnzand.

Soms vond de herder dan gelegenheid om zijn schapen te doen schuilen tegen de rotswanden, die aan hun top overhingen.

Daarop wijst de profeet Jesaja zo duidelijk heen naar Christus en wel in hoofdstuk 32 vers 2, waar we lezen:

“En die Man zal zijn als een verberging tegen de wind en een schuilplaats tegen de vloed, als waterbekken in een dorre plaats, als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land.”

Dat stelt ons wel bijzonder voor de vraag: Zijn we een schaap van die “Goede Herder” geworden en hebben wij in Hém zulk een veilige “schuilplaats” nodig gekregen?

Maar bijzonder dienden ook “schaapskooien” tot een veilige stal. Zulk een schaapskooi bestond uit een tamelijk grote rechthoekige ruimte, door muren omgeven, van ruwe stenen, welke op elkaar werden gestapeld, zó, dat die muren van onderen breder waren. De stenen werden niet “gemetseld”, maar op elkaar gestapeld, terwijl de open gaten tussen die stenen volgestopt werden met kleine steentjes. De bovenkant werd voorzien van “doornen”, die zogezegd als glasscherven moesten dienen, opdat rovers en roofdieren daardoor tegengehouden konden worden.

We zien op dit hierbij gevoegde plaatje zulk een schaapskooi afgebeeld met de z.g.n. “uitkijktoren”, ja, ook de herder met zijn staf in de opening van de kooi.

Binnen de schaapskooi zien we nog een stuk muur gezet, om de schapen van bokken gescheiden te houden.

We denken hierbij aan die ontroerende schrifting, waarvan Christus sprak in verband met het laatste oordeel volgens Matheus 25 vs. 32 en 33: “En voor Hem zullen alle volken vergaderd worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt; en Hij zal de schapen tot Zijn rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand.”

Ja, dan zal de deur van de bruiloftszaal voor goed gesloten zijn. O! “Zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams.” Openb. 19 vs. 9.

Gaat hiervan niet een ontroerende spraak uit? Aan welke kant zullen wij eens staan? Och, smeken we dan dat de Goede Herder ons hier aan Zijn kant wil zetten door Zijn levendmakende Geest! Ja, dat we dan mogen ingaan door de deur van Zijn stal. En ... wie is die deur? Wel, de GOEDE HERDER Zelf! Heeft Hijzelf niet gezegd: “IK BEN DE DEUR”?

Hoe kan dit zijn? Wel, dan moeten we eerst zulk een Oosterse schaapskooi bezien.

Want het opmerkelijke van zulk een Oosterse schaapskooi of stal was, dat zij geen deur had. Een “opening” in de muur van de stal gaf toegang.

Wanneer de herder ’s morgens zijn schapen uitleidde naar de weiden, dan ging hij in die opening staan en riep dan zijn schapen bij hun naam, o.a. “Oortje”, “Langoor” enz. Dit noemen van de namen zijner schapen was nodig, omdat er in zulk een schaapskooi meerdere kudden lagen.

Nu lezen we ook van een “deurwachter” in vers 3 van Johannes 10.

Dat was één van de herders, die des nachts de kudden moest bewaken tegen rovers of het roofgedierte. Alleen “des nachts”, want overdag was de kooi leeg.

Zo riep dus de herder zijn schapen bij hun naam, om hem te volgen naar de weiden.

Vandaar lezen we in vers 27 van Johannes 10: “Mijne schapen horen Mijn stem, en Ik ken ze, en zij volgen Mij.”

Welnu, daarover willen we een en ander iets schrijven.

Onder verschillende treffende beelden zien we in Gods Woord voorgesteld de zeer nauwe band tussen Christus en Zijn bruidkerk.

Zo o.a. het beeld van de “wijnstok en zijn ranken”; van een “koning en zijn onderdanen” en hier van een “herder en zijn schapen”.

Maar zo is Christus alleen de ware Herder. Zoals ook: het ware BROOD: het waarachtige LICHT en de ware WIJNSTOK.

De schapen, die Hij weidt zijn ook Zijn WETTIG EIGENDOM en wel doordien zij Hem van Zijn Vader gegeven zijn. (Job. 10 vs. 29).

Christus Zelf heeft hen GEKOCHT met Zijn dierbaar bloed. De apostel schrijft in I Kor. 6 vs. 20a: “Want gij zijt duur gekocht.”

Zo heeft Hij Zichzelf gegeven voor het leven Zijner schapen. Ja . .. “Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.”

Wat een geweldige tegenstelling dan met de “huurling”! Die is het alleen om “loon” te doen; hij heeft ook niet het minst een hart voor zijn schapen en als de wolf komt, slaat hij op de vlucht! (Joh. 10 vs. 12 en 13.) Maar alleen van Christus geldt Zijn kostelijk getuigenis: ’Tk ben de GOEDE Herder. De goede herder stelt Zijn leven voor de schapen.” (Joh. 10 vs. 11).

Hoe groot is ook Zijn goedheid, dat Hij “zondaren” wil maken tot “schapen” Zijner weide! Want van nature zijn zij “dwalende schapen” d.w.z. zónder herder. Lezen we dit niet in Jesaja 53 : 6, alwaar staat:

“Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg.” Én Petrus schrijft in zijn eerste brief, hoofdstuk 2 vs. 25: “Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot de Herder en Opziener Uwer zielen.” Mag u ook bij dezulken door genade behoren? Hebt u dié “Goede Herder” nodig gekregen?

O smeek om los gemaakt te worden van de EERSTE Adam en ingelijfd te worden in de TWEEDE Adam, door de levendmakende werking van de Heilige Geest!

Maar, waaraan kan men dat weten? Wel, door wat we uit de tekst: Joh. 10 : 23 lezen: “Mijne schapen horen Mijn stem”!

Ja. we lezen dit ook in vers 3 van Joh. 10, namelijk: “Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem, en hij roept zijn schapen bij naam, en leidt ze uit.” Deze deurwachter is dus de herder zélf als de eigenaar van zijn kudde. We hebben reeds zoëven vernomen, dat elk schaap een naam draagt. Daarom lezen we, dat hij zijn schapen “bij name” roept en uitleidt.

Die tot “schaap Zijner weide” bearbeid wordt, krijgt dus een “nieuwe” naam, namelijk: “kind van God”. Zo lezen we in Jesaja 62 vs. 2m: “En gij zult met een nieuwe naam genoemd worden.”

“Zij horen dus Zijn stem”.

En die stem van hun eigen herder onderkennen zij. Zou er een vreemd persoon roepen, wel dan luisteren zij beslist niet!

Er bezocht eens een voorname koninklijke vorst een schaapskooi. Hij zag toen juist de herder in de opening staan en die zijn schapen riep. Toen vroeg hij: mag ik dat òòk eens doen? En dat mocht van de herder. Hij ging dus ook in die opening staan en wel met de herder’s kleren aan en riep de schapen, maar .... niet één schaap luisterde naar hem en kwam dus niet!

En zo zien we vervuld, wat Johannes schrijft in vers 5: “maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem des vreemden niet kennen.”

Welnu! Zo spreekt de Heere nog tot ons door Zijn WOORD en nodigt Hij zondaren: “Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer.” Jesaja 45 vs. 22.

Maar hóe beantwoorden wij deze nodiging? Met ’t: “Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.”

Daarom is noodzakelijk (en smeken wij hierom) dat de Heilige Geest die welmenende nodiging toepast aan onze harten. Zoals eens bij Levi in het tolhuis, Nathanaël onder de vijgeboom en later Zacheus onder een wilde vijgeboom, en weer later: Lydia. En na ontvangen genade roept Hij steeds weer Zijn afgedwaalde schapen terug, zoals we zien in de gelijkenis van “het verloren schaap”.

“Mijne schapen horen mijn stem”. Ja, dat bleek ook zo treffend bij Zijn discipelen in Jezus’ omwandeling op aarde vòòr Zijn sterven en nà Zijn Opstanding, zoals bij Maria Magdalena, toen de Heere haar naam noemde: “Maria” en zij Hem aanbad met ’t “Rabbouni”.

Niet minder troostvol was het, toen Christus sprak: “en Ik ken ze.”

Hierover D.V. in een volgende les.

Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 1985

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Uit het land van de Bijbel 32

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 1985

Bewaar het pand | 6 Pagina's