Uit het land van de Bijbel 40

C. HET BEDRIJFSLEVEN.

IIIb. Het handelsleven.

b. Het werk van de “Pottenbakker” (vervolg).

Zoals we reeds hebben opgemerkt, wees het werk van de “PottenbakKer” heen naar het werk van de “herschepping” ten opzichte van het “genade-werk” Gods in het leven van de zondaar!

“Toen maakte hij daarvan weder een ander vat, gelijk het recht was in de ogen van de pottenbakker te maken”, zo lezen we in het vierde vers van Jeremia 18.

We willen nu een en ander bespreken over dit werk van de pottenbakker. Zoals u op het plaatje, geplaatst in het vorig nummer van ons blad, kunt zien zat de pottenbakker aan zijn eenvoudig tafeltje, zijn “werkbank“. Om hem heen lag het “leem”, waarvan hij zijn werkstuk, een sierpot of een vaas maakte. Eerst een en ander over het “leem” als zodanig. Dat was dus het “cement”. Dit werd gemaakt van “potscherven”, van gebroken potten en vazen.

Deze scherven werden dan eerst gezuiverd van stenen en vuil. Hoe werden dan die scherven fijn gemaakt? Dat deed de pottenbakker met een stuk rotsblok. Dan kneedde hij voorts die scherven met zijn voeten en vermengde ze met klei.

De verbrijzeling van zulk een sterk “vat” moest wel plaats vinden met enige krachtsinspanning. Welnu, dat blijkt duidelijk o.a. in psalm 2 vs. 9b, waar we lezen: “Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat.” En, zoals we ook lezen in Openbaring 2 vs. 27: “En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf; zij zullen als pottenbakkersvaten vermorzeld worden.”

En om nog een voorbeeld te noemen, zo lezen we in Jesaja 30 vs. 14:

“Ja, Hij zal ze verbreken, gelijk een pottenbakkerskruik verbroken wordt; in het verbrijzelen zal Hij niet verschonen; alzo dat van haar verbrijzeling niet een scherf zal gevonden worden, om vuur uit de haard te nemen of om water te scheppen uit een gracht.”

Deze strafprofetie had betrekking op het steunen van Israël op Egypte.

In verband nu met de sterkte van zulk een pottenbakkersvat, d.w.z. met het “leem”, is van betekenis, hoe “waterdicht” ook de REGENPUTTEN werden, welke bij de huizen zich bevonden, namelijk de “wel” of “beer”. Deze dienden voor het feit, wanneer er geen regenwater viel, dus in tijden van droogte. Denk bijv. aan die grote droogte, welke we beschreven vinden in Jeremia 14. Lees daarvan de geweldige gevolgen in de verzen 1 t/m 6.

Zulke “wellen” moesten dus wel volkomen “waterdicht” zijn.

Zo werd het regenwater ook bewaard in grote ondergrondse bouwwerken, bijzonder voor bewatering van het land in droge jaargetijden.

Wij lazen hierover ook van de hoge ouderdom, welke deze ondergrondse bouwwerken konden bereiken, zoals in oude steden, waarin zelfs geen enkel bouwwerk meer was overgebleven.

Zo werd ook het regenwater bewaard in kunstmatige “vijvers”, zoals het badwater “Bethesda” bij Jeruzalem, waar die zieke man tevergeefs wachtende lag, zelfs 38 jaren lang, omdat niemand hem hielp bij het indalen in dat badwater, wanneer een engel het water beroerde, maar toen door Jezus genezen werd.

Tot het “waterdicht” maken van die “wellen” en “vijvers” was wel een bepaald cement nodig. Het heette namelijk: “hhomrah”. Dit cement werd gemaakt in het dal van de zoon van Hinnom. Zie Jeremia 19 vs. 2, terwijl we in vers 1 lezen: “Zo zegt de Heere: Ga henen en koop een pottenbakkerskruik.” Er waren 2 soorten van dit “hhomrah”, namelijk gemaakt uit scherfjes van een kwart-duims grootte en een fijner soort (de dum-hhomrah) hetwelk als stof kon weggeblazen worden. Alzo zeer geschikt om putten “waterdicht” te maken.

Bij die fijnere soort “hhomrah” kunnen we denken aan het feit, beschreven in Daniël 2 vs. 34. Nebukadnezar zag toen in zijn droom, hoe een “steen” zonder handen afgehouwen werd en voortrollende het BEELD stuk sloeg aan deszelfs voeten en het geheel vermaalde. Zo zag Nebukadnezar voorgesteld de ondergang der wereldrijken en dus ook van zijn rijk. En dan zien wij verder, dat het gehele beeld tot onherstelbaar fijn “hhomrah” verbrijzeld werd. Maar daartegenover zal het Koninkrijk Gods eeuwig bestaan!

De Heere make ons “onderdanen” van Zijn Rijk!

Gaan we thans nog wat nader in op het werk van de “pottenbakker” en zij dat tot ons geestelijk nut en eeuwige zegen.

Welnu, zo maakte dan de pottenbakker een werk op de schijven, laten we stellen een schone siervaas.

Eerst vormt hij de buik van de vaas. Zou hij eerst de “hals” maken, dan kon hij vanzelf moeilijk haar buik bewerken vanwege de smalle doorgang.

Welnu, zo nam hij dan het nieuwe stuk kluit in de palmen van zijn hand en die al draaiend omhoog bracht.

Let er nu wel op, lezer(es), hij lijmde dan geen “oude scherven” bij elkaar, maar nam een “nieuwe” kluit!

We mogen hierin wel een vergelijking reeds maken met het herscheppend werk van de Heilige Geest in het leven van de zondaar! Neen, met eerbied gezegd, gebruikt de Heilige Geest niét de oude scherven van des mensen val om die bij elkaar te lijmen zogezegd. We lezen duidelijk in Efeze 4 vs. 23 en 24a, waar de apostel schrijft: “En dat gij zoudt vernieuwd worden in de geest Uws gemoeds en de nieuwe mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.”

De nieuwe kluit dus genomen hebbende, drukt de pottenbakker met zijn duim de klei naar beneden, waardoor een holte ontstaat. Alzo ontstond dus de buik van de vaas.

Mogen we hierin niet afgebeeld zien het herscheppend werk van de Heilige Geest in het leven van de zondaar! Neen, hij krijgt geen geheel “ander” verstand en geen geheel andere “wil”, maar Hij “verlicht” het verduisterde verstand en buigt de wil geheel om tot hetgeen GOD wil, zodat men dan gaat bidden: “Leer mij naar Uw wil de hand’len, ’k zal dan in Uw waarheid wand’len; neig mijn hart en voeg het saâm tot de vrees van Uwe Naam!”

Lezer(es)! Is dit ook ùw bede en ùw levenskeus geworden? En, wat bent u dan gewaar geworden? Wel, hetzelfde als wat de pottenbakker deed, namelijk dat hij met zijn duim de klei naar beneden drukte, waardoor die “holte” ontstond. Laat deze handeling van de pottenbakker niet duidelijk zien het “ontdekkend” werk van de Heilige Geest. Ja, dan gaat de ontdekte zondaar de “leegheid”, zijn nameloze “armoede” zien. Dan wordt het:

“Ik ben nooddrujtig, arm en naakt;
O God, mijn Helper uit ellenden!
Haast U tot mij, wil bijstand zenden;
Uw komst is ’t, die mijn heil volmaakt.”
(Psalm 70 vs. 3).

En hoe bewerkte de pottenbakker dan de aanvankelijk gevormde vaas verder tot een schone vorm?

Wel, dan maakt hij met zijn vingertop de verschillende “golvingen”, zoals de hals, het oor of de oren en ten slotte haar “voetstuk”. Voorts maakt hij met zijn nagel verschillende “groeven” in haar wand.

Is dan de vaas geheel gevormd, dan moet de klei “gehard” worden en dat moet dus het “vuur” doen.

Wijst deze handeling van de pottenbakker niet opmerkelijk heen naar de “BEPROEVINGSWEGEN”, welke de Heere nodig acht voor Zijn volk tot beoefening van de “heiligmaking”!

En voorts! Nu de vaas zover bewerkt is, volgt nog haar “polijsting”, waardoor zij haar schone “glans” krijgt. En waarin bestaat dat haar glans?

Is dat niet: de “ootmoed”, de “afhankelijkheid”, het “vertrouwen” en de “Godvruchtige wandel” van Gods kind?

Ten slotte! Wàt zal eens volkomen blijken van al ’s Heeren arbeid in Zijn volk? Wel, dat heel het genade-werk bij ’s Heeren volk zal uitstralen overeenkomstig Zijn heilige wil en wet. En dat zien we samengevat in de laatste trek van deze gelijkenis: “Gelijk als het recht was in de ogen des pottenbakkers te maken.” O, gel. lezer(es)! Zal dit ook eens van ù mogen gelden?

Dr.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen