Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En daarna ...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En daarna ...

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 73 : 24b.

Gelukkig de mens, die na dit leven nog iets te verwachten heeft, waarvan het blij vooruitzicht hem soms psalmen in de nacht doet zingen. Gelukkig de mens, die, met Asaf ingeleid in Gods heiligdommen, in het geloof rustend in het bloed des verbonds, mag belijden: “En daarna zult gij mij in heerlijkheid opnemen.”

En daarna!

Aan die opneming in heerlijkheid gaat nogal wat vooraf. Een leven, waarvan het uitnemendste moeite en verdriet is. Een strijd op leven en dood tegen satan, wereld en eigen vlees. Nederlagen in die strijd, teleurstellingen van allerlei aard. Nee, dit alles doet niets af van de zaligheid, die aan de kant van God is verbonden, wanneer die dienst ons een liefdedienst mocht worden. Maar het is ook waar: “indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen”. Welgelukzalig het volk, welks God de Heere is, dat Hij Zich ten erve heeft verkoren. Maar welgelukzalig is dit volk juist, omdat het, terwijl het een heel leven van strijd en lijden overziet tot aan het einde, met Asaf mag belijden: “En daarna!”

Als ik Uw raad hebt uitgediend, o Heere! Daarna! Maar ook terstond daarna: van de aarde naar de hemel, uit het land der vreemdelingschap naar het Vaderhuis, uit het strijdperk van dit leven naar het land van de eeuwige vrede.

“En daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen”. Wat was Asaf zeker van deze grote zaak. O Asaf, wat spreekt ge grote dingen! Ja, het is waar! Maar Asaf is immers in Gods heiligdom ingegaan. Daar zag hij het einde van de goddelozen: zij storten van de top van eer, in eeuwige verwoesting neer. En dan weet hij het weer zo heilig zeker: Het is mij goed, nabij God te wezen! ’k Zal dan gedurig bij U zijn! De Heere heeft zijn rechterhand gevat. Hij zal hem leiden door Zijn raad. En mag hij dan van Hem, de eeuwig Getrouwe, mag hij op grond van Zijn Woord, van Zijn verbond, van Zijn beloften, iets anders, iets minders verwachten, dan dat Hij hem daarna in heerlijkheid zal opnemen? Wordt God dan verheerlijkt door ongeloof? Het levend geloof verzegelt toch dat God waarachtig is?

Misschien kunt, mag en durft u niet ontkennen, dat de Heere ook uw hand heeft gegrepen. En u mag soms zo hartelijk met Asaf en met al Gods volk meezingen: “Wien heb ik nevens U omhoog? Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog, op aarde nevens U toch lusten?”

Maar dan verder? Uw stem stokt: en mij, hiertoe door U bereid, opnemen in Uw heerlijkheid! U deinst terug! Het gaat te hoog! En daarna . . .

Maar is God dan een God van ja en nee? Zou Hij verlaten, wat Zijn hand begon? Zend, Heere, Uw licht en Uw waarheid, dat die ons leiden en brengen tot de berg van Uw heiligheid! Heere, vermeerder mij het geloof! Het geloof, dat Asaf deed zingen: “En daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen.”

En daarna!

Daar gaat wel wat aan vooraf. En wanneer we het begin niet kennen, is er geen vervolg. Of toch: storten van de top van eer, in eeuwige verwoesting neer!

En daarna! Wie het begin mag kennen, dat Asaf kende, weet van een ander vervolg: “en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen!”

In heerlijkheid.

“En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilig Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God. En zij had de heerlijkheid Gods, en haar licht was de allerkostelijkste steen gelijk, namelijk de steen Jaspis, blinkende gelijk kristal... En de twaalf poorten waren twaalf paarlen, een iegelijke poort was elk uit één paarl; en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas. En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam ... En de volken, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve. En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; want aldaar zal geen nacht zijn.”

Wat dunkt u, strijdende, lijdende, vaak zuchtende pelgrims?


Maar ’t vrome volk, in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wens verkrijgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1985

Bewaar het pand | 6 Pagina's

En daarna ...

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1985

Bewaar het pand | 6 Pagina's