Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Laus Deo 16.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Laus Deo 16.

Lessen uit Genève.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een labriek van afgoden

Het gebruik van beelden die men goddelijke eer bewijst, is al eeuwenoud. Mozes verhaalt in Gen. 31 : 19 reeds, dat Rachel de afgodsbeelden van haar vader gestolen had. Het was toentertijd al een wijdverbreid kwaad. En hoe dat komt? Omdat “het verstand van de mens om zo te zeggen een werkplaats is, waar voortdurend afgoden gemaakt worden”.

Na de zondvloed was er een zekere “wedergeboorte der wereld”: In de eerste jaren na de zondvloed was er geen sprake van afgodendienst. Maar het duurde niet lang of de vervaardiging van afgoden begon opnieuw. Waarschijnlijk gaven de kleinzonen van No ach zich nog bij zijn leven aan afgodendienst over. Ondanks het vreselijke oordeel van de zondvloed werd de aarde door afgoden verontreinigd. Vóór de geboorte van Abram dienden Terah en Nahor de afgoden, aldus Jozua(24 : 2). En als dit nakroost van Sem zo haastig is afgeweken, dan zal het er met het vervloekte geslacht van Cham niet beter voorgestaan hebben. Kortom: de geest van de mens kan het niet laten om zich naar eigen bevatting God en het Goddelijke voor te stellen. “De geest verwekt dus het afgodsbeeld, de hand brengt het ter wereld”. De mens kan niet geloven, dat God onzichtbaar bij hen is. Hij moet zich vleselijk, tastbaar in Zijn tegenwoordigheid vertonen. Daarom eisten de Joden in de woestijn, dat een gouden kalf vervaardigd werd: “Maak ons góden, die voor ons aangezicht gaan”.

Aanbidding

Heeft men zich eenmaal ingebeeld, dat God in Zijn eigen afbeelding of in de afbeelding van een mens aanwezig is, dan vervalt men in de volgende dwaasheid: de aanbidding. Vol verbazing bewondert men het beeld alsof er iets Goddelijks in is. Natuurlijk zijn de mensen niet zo dom dat ze de beelden zélf voor góden houden. Neen, maar ze verbeelden zich dat er een of andere kracht van Goddelijkheid in woont. “Daarom, hetzij God, hetzij een schepsel u door een beeld aanschouwelijk gemaakt wordt, wanneer ge u tot verering ter aarde werpt, dan zijt ge reeds door afgoderij betoverd”. En het doet er niet toe of de mensen alleen het bééld eren of Gód in dat beeld: dat is altijd beeldendienst, wanneer aan het beeld, onder welk voorwendsel dan ook Goddelijke eer bewezen wordt”.

Daartegen voerde de roomse kerk steeds aan dat men de beelden zélf helemaal niet hield voor góden. Maar die ongegronde verontschuldiging werd in de tijd van Augustinus reeds aangevoerd: dat zij niet dat zichtbare vereerden, maar de Godheid die daarin onzichtbaar woonde. Maar dit was ook de drijfveer van de Joden: men wilde die God van wie zij geloofden, dat Hij hen uit Egypte bevrijd had in een zichtbaar teken, n.l. het gouden kalf, ontmoeten. In het kalf wilde zij Hem voor zich uit laten gaan door de woestijn. Maar hoewel men de Godheid niet in het kalf liet opgaan, zoals de Roomsen God niet vereenzelvigen met de beelden, wordt hun zonde streng veroordeeld en zwaar gestraft.

Wat is dus ten diepste de zonde van de beeldendienst? Dat men met gééstelijke kennis, verstrekt door Woord en Geest, niet tevreden is. Men meent dat ons uit de beelden een zekerder en vertrouwelijker kennis van God zou ingeprent worden.

Bedevaarttochten

De Roomsen uit de tijd van Calvijn wilden zich graag verontschuldigen voor hun beeldendienst. Ze zeiden: “wij noemen de beelden niet onze góden”. Maar dat deden ook de Joden of de heidenen oudtijds niet! Toch beschuldigden de profeten de Joden, dat ze hoererij bedreven met hout en steen. Terwijl de Joden uit de tijd van de profeten niet anders deden dan nü degenen die voor Christenen gehouden willen worden: Gód in hout en steen vleselijk vereren. Waarom anders werpen zij zich voor de beelden ter aarde? Waarom wenden zij zich tot hén om te bidden, als tot Góds oren? En waarom vermoeit men zich door bedevaarttochten om beelden te bezoeken, die ze ook in hun eigen huis hebben? Blijkbaar hecht men dus aan het ene beeld meer Goddelijke waarde dan aan het andere. Daarom gaan ze het ene beeld voorbij en brengen zij het andere allerlei plechtige eerbewijzen toe.

Idolo-dulia

De Roomse tijdgenoten van Calvijn voerden nog een andere verontschuldiging voor hun beeldendienst aan. Ze zeiden: wij veréren de beelden niet, maar wij dienen ze alleen. Met een Griekse benaming noemden zij hun praktijken: idolo-dulia, d.i. beelden-dienst. Terwijl men de idolo-latria, d.i. beeldenveréring afwezen. Als zij slechts dienaren van de beelden waren en geen veréérders dan meenden zij vrijuit te gaan. Zij zochten zoals Calvijn scherp opmerkt “in een Grieks woord een schuilplaats”. Dat Calvijn beschikte over een gedegen kennis van de Griekse taal blijkt uit het feit dat hij deze hele spitsvondige redenering weerlegt met de simpele constatering, dat in het Grieks het woord lat-reuein niets anders betekent dan dienen. Het onderscheid tussen idola-dulia en idolo-latria gaat dus in het geheel niet op: “terwijl ze de ogen van de eenvoudigen trachten te verduisteren, verraden ze hun eigen onwetendheid”. In wezen verschillen ze niets van de andere Joodse en heidense beeldendienaars, die ze zelf gedwóngen zijn te veroordelen.

Wordt vervolgd D.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Laus Deo 16.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's