Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het land van de Bijbel 56.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het land van de Bijbel 56.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. HET KRIJGSWEZEN (3).

a. De “inleiding”.

Hebben we in onze vorige les opgemerkt, dat onder Israel “soldaten” ook als “politiedienaren” fungeerden, wij gaan nu nader in op de taak, welke zij beoefenden als “soldaten”, toegerust met een volledige “wapenrusting”, zoals die door de Romeinen werd gedragen.

Over zulk een wapenrusting schrijft de apostel in Efeze 6, zoals we lezen in vers 11: “Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels”.

Deze strijd is niet een strijd als tegen “vlees en bloed”, zo schrijft de apostel in vers 12, maar “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht”. Dit is dus een “GEESTELIJKE” strijd, zodat het hier niet gaat over “vleselijke” wapenen, maar “geestelijke”, welke noodzakelijk zijn om te kunnen “wederstaan in de boze dag”, zo lezen we in vers 13.

Zo tekent de apostel deze geestelijke wapenrusting met al haar verschillende delen als een beeld van een “Romeinse soldaat” in de verzen 14 t/m 17. Dat betreft namelijk de “lendenen”, de “borst”, de voeten, het hoofd, dus het gehele lichaam van de soldaat, zoals ge hier op dit plaatje ziet afgebeeld.

Aan zulk een volledig uitgeruste soldaat dacht Paulus in zijn brief aan de gemeente van Efeze. Ongetwijfeld heeft hij te Cesarea, als “gevangene” vertoevend, zulke toegeruste soldaten ontmoet.

Welnu, met dit beeld voor ogen, beschrijft hij nu de “geestelijke wapenrusting” van de ware christen.

Zo mocht hij ook zichzélf door genade weten te zijn in de “dienst” van zijn Koning, Jezus Christus.

Zijn rijk is niet van “deze wereld”, maar een “geestelijk” koninkrijk. Deze strijd is ook niet een strijd van “vlees en bloed”, maar . . . een “geloofsstrijd”. Daarin kunnen dus alleen dienen: “geestelijke” wapenen en dat zijn o.m. de “waarheid” van Gods Woord, de “gerechtigheid” des geloofs; de “bereidheid van het Evangelie des vredes” ten opzichte van de “wandel” van de christen; het “geloof” als tot een “schild”, waarachter de christen veilig is voor de pijlen, ja, voor de “vurige” pijlen, welke dus brand en verderf teweegbrengen. En dan de “helm” als een “hoofddeksel” tegen de dodelijke slag van de vijand. Tenslotte was ook nodig het “zwaard” tot verdediging van de soldaat of ook tot een aanval tegen de vijand.

Welnu, was zulk een “wapenrusting” niet een treffende afbeelding van de “geestelijke strijd”, welke Gods kinderen hebben te voeren tegen een drie-voudige vijand: de duivel, de wereld en eigen vlees? En is daarbij niet een dubbele waakzaamheid nodig, te meer vanweg het feit, dat de vijand van de christen niet alleen zich voordoet als een “briesende leeuw”, maar ook als een “engel des lichts”.

Welnu, daarom heeft Christus Zijn discipelen zo ernstig op het hart gebonden voor Zijn lijden: “En hetgeen Ik u zeg, dat zeg Ik allen: Waakt!” (Marcus 13 : 37).

Het is ook zo, dat de duivel nooit op een “leeg” schip afkomt, maar wel op een “vol”, op een “geladen” schip! Juist dus dan, wanneer Gods kind ogenblikken mag beleven, dat het vervuld mag zijn met de nabijheid des Heeren en met Asaf mag getuigen: “Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te leven”. Psalm 73 vs. 28a.

Gel. lezer(es)! Daarom komt het er zo zeer op aan, of men een wàre christen is geworden! Zoals de vraag van de Heidelbergse Catechismus luidt: “Maar waarom wordt gij een christen genaamd?”

Dan zegt de leerling in zijn antwoord: “Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus en alzo Zijner zalving deelachtig ben”.

Dat is dus geen: “praat-christen”, geen “naamchristen”, maar een “ware” christen, die het antwoord mag geven:

“Zijn Naam belijde en mijzelf tot een levend dankoffer Hem offere en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en de duivel strijde”. (Heidelbergse Catechismus Zondag 12 vr. 32).

Mag u òòk zulk een “christen” zijn door genade? De Heilige Geest make ’t ons, ja, voor ’t eerst of steeds weer bij vernieuwing! Zo hopen we D.V. een volgende keer over te gaan tot de bespreking van de verschillende delen van de “geestelijke wapenrusting”, welke de christen mag dragen en . . . “gebruiken”!

Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Uit het land van de Bijbel 56.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's