Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heere is getrouw en sterk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere is getrouw en sterk

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

”En wij zien, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hun ongeloof”.

De brief aan de Hebreën is vol van pastorale bewogenheid. Eerst was er temidden van verdrukking en vervolging voor de gemeente van de Hebreën een tijd van geestelijke bloei. Echter toen er rust kwam en de wereld aanvaardde, zonk het geloof in. Uit de brief krijgen we de indruk dat de Hebreën bijna waren afgevallen. Dat betekent: bijna waren teruggekeerd tot het heidendom.

In die situatie is de brief aan de Hebreën gekomen. In die situatie heeft de schrijver van de brief de Hebreën gewezen op Israël in Kades. Duidelijker kan het niet. Israël bleef buiten Kanaän vanwege ongeloof.

Wat was de oorzaak van dat ongeloof van Israël?

In het tweede jaar na de uittocht uit Egypte stond het volk aan de grens van het beloofde land. Ik zie de spanning op de gezichten. Weldra uit die grote, verschrikkelijke woestijn in het land dat overvloeide van melk en honing. Weldra Gods belofte heerlijk vervuld. Daar klinkt de stem van Mozes: Israël, zie, de Heere uw God heeft dat land u gegeven, trek op, bezit het erfelijk, gelijk als de Heere uwer vaderen God tot u gesproken heeft; vrees niet en ontzet u niet. Echter Israël trekt niet op. Het wil eerst weten of het wel kan.

Twaalf verspieders worden uitgezonden. In veertig dagen doorkruisen zij het gehele land. Ze zien dat het land beantwoordt aan wat de Heere ervan gesproken heeft.

In de legerplaats van Israël is er begrijpelijke spanning. Met reikhalzend verlangen ziet men uit naar de terugkomst van de verspieders. Eindelijk, daar komen ze aan. Grote trossen druiven en ook andere vruchten brengen ze mee. Bewijzen van de vruchtbaarheid van het land. Israël mag proeven en smaken hoe goed het is in Kanaän. Evenwel met de druiven uit Eskol nog in de mond komt Israël tot verschrikkelijk ongeloof. Tien van de twaalf verspieders brengen een kwaad gerucht voort. Ze zeggen: dat land, waardoor wij gegaan zijn, is een land, dat zijn inwoners verteert; en al het volk, hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien hebben, zijn mannen van grote lengte. Wij hebben daar ook reuzen gezien, de kinderen Enaks, en wij waren als sprinkhanen in onze ogen; alzo waren wij ook in hun ogen. Daarom, wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij.

Vandaag in het kerkelijke leven zijn er nog aan die tien verspieders gelijk. Al hun woorden hebben dit ene thema: wij kunnen niet. Daarin hebben ze volkomen gelijk. Immers de mens is door de val in Adam machteloos en krachteloos geworden. Hij ligt in een staat des doods. Zelfs niet één zucht kan ik tot mijn zaligheid toedoen. Zaligworden is een zaak van de drieënige God alleen.

Echter wie het laat bij de woorden: wij kunnen niet, brengt volgens de Schrift een kwaad gerucht voort. De gevolgen ervan zijn verschrikkelijk. Heel dat volk in Kades komt in opstand tegen Mozes en tegen God. Het wenst zich dood. Het wil Mozës als leider afzetten en een ander kiezen om terstond naar Egypte terug te keren. Zelfs neemt Israël stenen op om Jozua en Kaleb, de twee verspieders, die meer spraken dan het wij-kunnen-niet, te stenigen.

Duidelijk ziet u wat de oorzaak is van het ongeloof. Dat zijn dus die reuzen, en het missen van de kracht om die reuzen te bestrijden en te overwinnen. Alsof de ingang in Kanaän een zaak is van ons kunnen, van onze mogelijkheden, van onze kracht, van ons presteren.

Wat doet het ongeloof eigenlijk? Wat is de aard van het ongeloof?

Let u nog eens even op die twee verspieders, op Jozua en Kaleb. Wat zeggen die twee? O neen, ze verzwijgen niet dat er reuzen zijn en ze zijn niet blind voor de zwakheid van Israël. Daar gaan ze echt niet overheen. Daar gaan ze echt niet aan voorbij. Ze zoeken geen mogelijkheden bij Israël. Zeker, dat wordt gedaan. Een mens moet willen, een mens moet dit en moet dat. Maar dat is een keiharde boodschap. Ook dat is een kwaad gerucht!

Ze zeggen het zo prachtig: indien de Heere een welgevallen aan ons geeft. Daarmee bedoelen ze niet dat welgevallen voorwaardelijk te stellen, als afhankelijk van Israël. O neen, ze wijzen heen naar de soevereine liefde en genade. Op grond daarvan spreken ze de geloofstaal: de Heere zal ons in dat land brengen. Hoe, op welke wijze, dat weten ook zij niet. Daar gaan ze niet over redeneren en discussiëren. Dit staat voor hen vast: de Heere is een Waarmaker van Zijn woord. Zou Hij beloven, en het niet doen? Al Gods beloften zijn ja en amen in Christus Jezus! Tegenover dit geloof dat zich vastklemt aan de belovende God ziet u heel duidelijk de aard van het ongeloof.

Het ongeloof is niet werkzaam met de belofte van de Heere. Het ziet niet op de Belover. Het ontkent de waarachtigheid van de belofte. Het maakt God uit voor leugenaar. Het vraagt niet wie de Heere is, maar wie de vijanden zijn. Het ongeloof haalt een streep door Gods almacht en door Gods trouw.

Het ongeloof spreekt wel over eigen krachteloosheid, en machteloosheid, en onmogelijkheid. Maar ten diepste is men nooit ontdekt daaraan. Men wil eerst in zichzelf kracht en macht en mogelijkheid ontdekken. Als ik eerst maar goed kan bidden, als ik eerst maar vroom kan leven, als ik eerst dit maar en dat maar zou hebben.

Al te zeer zij n we geneigd om over de verschrikkelijkheid van het ongeloof heen televen. Al te zeer zijn we geneigd om het ongeloof te vergoelijken. Het God-onterende karakter ervan stoppen we graag weg.

Let u er wel op hoe God het ongeloof straft. Allen van 20 jaar en daarboven zullen sterven in de woestijn. Ze hadden gezegd: och of wij gestorven waren in de woestijn. Wel, ze zullen hun wens verkrijgen. Veertig jaar lang zullen ze rondzwerven in die hete woestijn, niet ingaan in Kanaän, in de woestijn sterven. En die tien verspieders met alleen die boodschap van wij-kunnen-niet, sterven door een plaag voor het aangezicht van de Heere. Bovendien Israël moet van de grens van Kanaän weer helemaal terug naar het eerste begin, naar de Schelfzee.

Als Israël hoort van die straffen op het ongeloof dan komt het tot berouw. Echter hier is geen berouw over de zonde van het ongeloof zelf maar slechts over de gevolgen van het ongeloof. En nu zegt het: wij zullen optrekken naar Kanaän.

Eerst sprak het ongeloof: we kunnen niet. Nu spreekt datzelfde ongeloof: we kunnen wel. Dat laatste is nog ernstiger. Want bij dat eerste was toch nog de mogelijkheid dat men het van de Heere zou verwachten. Bij dat laatste is er die ruimte niet meer. Daarom waarschuwt Mozes ernstig. Evenwel het volk trekt op om in eigen kracht Kanaän binnen te gaan, maar dan wordt het verpletterend verslagen.

Welk een onderwijs krijgen we! Neen, niet de Heere sluit u buiten Kanaän, en niet de vijanden sluiten u buiten Kanaän, maar het ongeloof. Alleen het ongeloof is er de oorzaak van indien ik eeuwig buiten het hemelse Kanaän blijf.

Hebt u uzelf als eens leren verfoeien vanwege dat ongeloof?

De Heere komt tot allen die onder het Evangelie zijn met Zijn belofte van de ingang in het hemelse Kanaän. Die belofte is in Christus Jezus, vanwege Zijn verdienste, ja en amen. Waarachtig, welmenend en ernstig. Bovendien is die belofte door de doop betekend en verzegeld aan uw voorhoofd.

Hoe diep zijn wij toch gevallen! We kunnen alleen maar ongeloof voortbrengen. Leren we dat nu zien? De Heilige Geest opent de ogen daarvoor. Die leert het verstaan dat niet de Heere, niet de zonden, niet de satan mij buitenhoudt maar mijn ongeloof.

In de wedergeboorte is gegeven het vermogen om te geloven. Maar hoe vaak staat Gods kind weer in het ongeloof!

Wat is het rijk dat we mogen weten dat het ware geloof niet opkomt uit onze natuur, maar het werk is van de Heilige Geest. We worden niet op onszelf geworpen om het nu zelfs eens te gaan proberen. Dat zijn vruchteloze pogingen waarmee de mens omkomt. De Geest leert verstaan dat in mij geen kracht, geen macht, geen mogelijkheid is. Die Geest breekt tot de grond toe af. Opdat het wordt de Heere alleen. Vanwege Zijn almacht. Vanwege zijn trouw. Vanwege soevereine liefde en genade. Vanwege welbehagen.

Kent u de taal van het geloof? Van dat geloof dat spreekt ten spijt van de zonde, ten spijt van de wereld, ten spijt van satan; de Heere zal het voor mij voleinden. Want Hij is zo getrouw als sterk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's

De Heere is getrouw en sterk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's