Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Nehemia 20

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

”Toen nu Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonitische knecht dat hoorden, mishaagde het hun zeer, dat er een mens gekomen was om wat goeds te zoeken voor de kinderen Israëls”.

Beste jongelui!

Nehemia is afgereisd als een vorst. Hij kreeg van koning Arthahsasta een hele legerafdeling mee op zijn reis naar Jeruzalem. God had hem genade en eer gegeven. Hij had daarin Zijn woord bevestigd: Hij zal genade en eer geven. Dit te overdenken, geeft altijd weer stof tot verwondering. En ik geloof dat Nehemia, die zo nauw met God leefde, op zijn reis daar meerdere malen met verwondering over nagedacht zal hebben. Want zijn hart was vervuld met liefde tot God, Zijn dienst en Zijn volk. Dat zijn drie zaken die elk kind van God kent. En zal het wél met ons zijn, dan zal elke lezer daar iets van moeten kennen. Liefde tot God. Dat is het eerste wat God vraagt. Dat is ook het eerste wat God werkt in het hart, wanneer een mens door de Geest van God wederom geboren wordt. Ik zeg niet dat dit altijd zo in zijn klaarheid gezien wordt. Want als een mens met zichzelf bekend gemaakt wordt, en dat geldt natuurlijk ook jonge mensen, dan komt hij er achter dat in hem de liefde tot God er niet is. Dit brengt hem in de zelfveroordeling. en dat is nu juist een openbaring van de liefde tot God, die er in beginsel reeds is, al durft zulk een jongen of meisje het daar niet voor te houden. Wie alleen maar liefde tot zichzelf heeft, zal zichzelf niet veroordelen. Doch wie liefde in zijn hart tot de Heere krijgt, die gaat dat. doen. Dit is in beginsel een ”doding” van het vlees, waarvan het bedenken vijandschap is tegen God. Men geraakt dan met zichzelf in oorlog. Dat is dan de heilige oorlog, die het leven lang gestreden moet worden.

Wie liefde tot God heeft, heeft ook liefde tot Zijn dienst. In Nehemia’s dagen, was het centrum van de dienst des Heeren Jeruzalem. In onze tijd is dat de kerk. Daar houdt het natuurlijk niet bij op. Want het dienen van de Heere moet in de kerk gebeuren, Maar ook daar buiten. God houdt er geen zondagschristenen op na. Die waarlijk christen zijn, zoeken het de gehele week te zijn. De lust is in het hart geboren om de Heere te dienen. Niet om daar wat mede te verdienen, maar omdat de Heere het zo waardig is. Dat men er niet toe komen kan, zo als het zou moeten wezen, geeft dan alleen maar smart. Men wordt dan zichzelf wel eens tot een last. Over deze dingen na te denken, lijkt mij geen overbodige zaak.

Wie liefde tot God en Zijn dienst heeft, heeft het ook tot Zijn volk. Want zij behoren tot de geestelijke familie, al durven zij er zichzelf menigmaal niet bij te rekenen. Toch is het waar. Ik denk hier aan Ruth, die in haar leven die goede keuze mocht doen. Zij keerde haar verleden de rug toe. Dat was Moab. Je kunt ook zeggen: Dat was de wereld. En zij kleefde haar schoonmoeder aan. Dat was Naomi. We zouden haar kunnen noemen: Een moeder Israël, die de nodige oefeningen op het terrein van het geestelijke leven reeds achter de rug had. Daar mee is natuurlijk niet gezegd, dat zij zo ongeveer alle klassen op de school van de Heilige Geest had doorlopen. Verre van daar. Doch het is wel waar dat de een er meer van weet dan de ander. En dat men ook elkander tot een hand en een voet dient te zijn op de weg van het geestelijke leven. Een jong kind van God, kan daarom wel eens jaloers zijn op diegenen die door hen als kinderen van God worden beschouwd, terwijl zij er zichzelf nog niet voor durven te houden.

Wanneer ik deze dingen schrijf, kan het mogelijk tot bemoediging dienen van deze of gene lezer. God geve het. Een boom is niet in één dag groot. Alles heeft zijn tijd nodig. Ook op het terrein van het geestelijke leven. Doch het begin moet er zijn. En als dat er door genade wezen mag, dan zal de Heere Zelf, op Zijn tijd en wijze wel voor het vervolg zorgen. Want Hij laat nooit varen het werk Zijner handen.

Nehemia had dus voldoende stof om over na te denken op zijn reis naar Jeruzalem. God had hem genade en eer gegeven. Zo stelden wij het aan het begin. En als God iets geeft doet Hij het nooit karig. Hij schenkt altijd mild en overvloedig. En dan gaat genade altijd aan de eer vooraf. Genade kun je nooit verdienen. Nu, dat wist Nehemia heel goed. Je kunt het alleen maar uit genade krijgen. En als God er dan nog eer bij geeft, wordt het wonder des te groter.

Nehemia had God geëerd, gezien zijn afhankelijke leven in het gebed. En nu bevestigde de Heere ook hierin weer Zijn woord: Die Mij eren, zal Ik eren. ... Ik weet wel, dat een mens, die van nature op zijn eigen eer gesteld is, op al deze dingen die God geeft, geen acht slaat. Doch die met God leeft, doet dat wel. Terwijl het ook weer als genade aangemerkt moet worden, als een mens dat doet.

Tenslotte is Nehemia te Jeruzalem aangekomen. Zijn gerucht was hem echter al vooruit gegaan. Want al waren er toen geen kommunikatiemiddelen, zoals die er tegenwoordig zijn, een zodanige legerafdeling gaat natuurlijk niet ongemerkt aan de aandacht voorbij. Het was te Jeruzalem bekend geworden dat er één gekomen was om wat goeds voor de kinderen Israëls te zoeken. Dat viel niet bij iedereen die te Jeruzalem woonde, in goede aarde. Want daar waren vijanden van God en Zijn dienst en Zijn volk. Let op het tegendeel van hetgeen wij zo juist vertelden. Die vijanden worden met name genoemd. Hier in het tiende vers zijn het er twee. In het vervolg komt er nog een derde bij. Dat zij met name worden genoemd, is ook niet voor niets. Want aan hun namen kunnen wij hen kennen De eerste die genoemd wordt, is Sanballat de Horoniet. Volgens de ongewijde geschiedenis was hij de stadhouder van Samaria, de oude hoofdstad van het tien stammenrijk. Hij was dus een man van eer en aanzien. Dat hij als zodanig niet in de gewijde geschiedenis betiteld wordt, komt omdat het de Heilige Geest niet goed gedacht heeft om hem met zoveel eer te noemen. Want krachtens zijn verdorven, vijandige aard, was hij eigenlijk alle verachting waard. Dat klinkt ook min of meer door in de manier waarop hij in ons vers wordt genoemd: Sanballat de Honoriet. Dat laatste wil zeggen dat hij uit Horon afkomstig was, een plaatsje, volgens degenen die het weten kunnen, gelegen ten N.W. van Jeruzalem.

Die tweede vijand, die ook met name wordt genoemd, heet Tobia, met als bijnaam de Ammonitische knecht. Voor het woord knecht kan ook het woord slaaf gelezen worden. En ik geloof dat het zinvol is om dat in dit verband ook maar te doen. Het woord ”slaaf” wil eigenlijk zeggen dat hij maar een man geweest is van lage afkomst. Dat was in natuurlijk opzicht zo en zeker ook in geestelijk opzicht. Want al is hij in natuurlijk opzicht wat boven zijn stand uitgegroeid, in geestelijk opzicht was hij maar een ellendige slaaf van de vorst der duisternis. Als zodanig paste hij echt wel in het gevolg van Sanballat, die nummer één wordt genoemd. De derde die er later nog bij vermeld wordt is Gesem, de arabier. Zij vormden een driebond van laag allooi. We zullen in deze geschiedenis nog wel meer van hen te horen krijgen.

We houden ons nu maar aan hetgeen geschreven staat in vers 10. Het mishaagde hen dat er één gekomen was om wat goeds voor de kinderen Israëls te zoeken. Toen die ene er nog niet was, in dit verband wordt daar natuurlijk Nehemia mee bedoeld, toen deelden zij in Jeruzalem, de stad Gods — want dat was Jeruzalem toch — de lakens uit. De tempelbouw lag stil en de muren verbroken. Het volk was als het ware verlamd. Zij hadden geen moed meer om verder te bouwen aan die verbroken stad. En dat behaagde nu die vijanden. Dat vonden zij heel best. Zij hadden behagen in het verbroken gruis van die ”heilige stad”.

Als ik het zo zeg, dan geloof ik wel dat jullie lijnen gaan zien vanuit het verleden, naar de dagen van het heden. Want al zijn die drie genoemde vijanden al voor eeuwig op de plaats van hun bestemming, en dat is buiten et nieuwe Jeruzalem dat boven is, de geest waar deze lieden door gedreven werden, waait als een verkeerde wind nog in de wereld. En niet alleen in de wereld, maar ook in de kerk, waar het Jeruzalem van toen, nu een voortzetting van is. Die verkeerde geest namelijk is de boze geest, de geest uit de afgrond. Die staat altijd lijnrecht tegenover de Heilige Geest. Ik geloof dan ook aan een driebond te mogen denken. In de taal van het N.T. spreken wij dan over Satan, wereld en het eigen boze vlees. De Satan is de overste van deze wereld. En de wereld in ongunstige zin gekomen, is niet meer dan een ellendige slaaf van de vorst der duisternis. En dan komt daar ook het eigen boze vlees nog bij. En nu heeft het God behaagd om er Eén te zenden naar Zijn kerk, Die wat goeds kwam zoeken voor de kinderen Israëls, dat is Jacobs ”heilige kroost”, dat nooit uitsterft. En wat God behaagt, mishaagt altijd de vijand. Want het zijn twee partijen die altijd lijnrecht tegenover elkander staan. Dat is nu nog zo. Ik zou zeggen: Probeer deze lijn in gedachten maar vast te houden, want ik zie dat ik weer op moet houden. We nemen daarom maar weer afscheid van onze lezers tot de volgende keer.

Met hartelijke groeten, jullie aller vriend,

P.S. Gaven jullie reeds een nieuwe abonnee op? Het kost m a a rƒ 10,— per jaar!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's