Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Laus Deo 29.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Laus Deo 29.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De beschermengel

Heeft iedere gelovige een persoonlijke beschermengel? Calvijn durft het niet voor vast te beweren. Bij de evangelist Mattheüs lezen wij de volgende woorden van Christus: “Zo wie één van deze kleinen die in Mij geloven, ergert, het ware hen nutter dat een molensteen aan zijn hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee.

Ziet toe dat gij niet één van deze kleinen veracht; want ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht Mijns Vaders die in de hemelen is”. (18 : 6, 10). De engelen van deze “kleinen” zien dus altijd het aangezicht van God. Het zijn engelen die met God verkeren en met Hem spreken over deze kleinen. Er zijn inderdaad bepaalde engelen aan wie hun heil is toebetrouwd. Door God uitgezonden, waken zijn over hen. Maar mag men hieruit ook concluderen “dat een ieder onder de leiding staat van een éigen engel”?

Het wordt door Calvijn in het midden gelaten. Wel geeft hij toe dat in het boek Handelingen (12 : 15), waarin sprake is van de bevrijding van Petrus uit de gevangenis, deze wordt toegeschreven aan “zijn engel”. Toen Petrus na zijn bevrijding aan de deur van het huis van Maria klopte, kwam Rhode naar voren om te luisteren. Toen ze hoorde dat het de stem van Petrus was, vergat ze van blijdschap de voorpoort open te doen.

Ze liep weer naar binnen en boodschapte dat Petrus voor aan de voorpoort stond. Maar dan zeggen ze: gij raast. Als Rhode echter volhoudt dat hij het is, zeggen ze: “het is zijn engel”! Geloofden deze christenen dan toch in het verschijnsel van een persoonlijke beschermengel? Volgens Calvijn waren zij in zekere zin kinderen van hun tijd, beïnvloed door algemeen heersende opvattingen over de engelen. Het is zijn engel: “Dit schijnt hun in de geest gekomen te zijn, ten gevolge van de algemene opvatting, dat aan iedere gelovige als leidsman zijn éigen engel toegewezen is”. Een andere mogelijkheid is: aan te nemen “dat het een of andere engel is geweest aan wie de Heere tóen de zorg voor Petrus opgedragen had, maar die daarom nog niet zijn voortdurende bewaker was”. Een engel dus met een bijzondere opdracht. Voor éénmaal. Geen persoonlijke beschermengel, geen voortdurende persoonlijke bewaker.

Wel wordt ons uit de Schrift duidelijk, dat alle engelen eensgezind waken voor het heil van alle gelovigen. Een treffende gedachte. Alle engelen verheugen zich over één zondaar die zich bekeert. Véle engelen droegen de ziel van die éne Lazarus in Abrahams schoot. Véle engelen op vurige wagenen waakten over Elisa en zijn jongen bij de belegering door de Syriërs.

Daarom: één ding is zeker: “Zij die de zorg welke God voor een ieder onzer koestert, tot één engel beperken, doen zichzelf en alle leden der kerk groot onrecht”. Niet één afzonderlijke engel maar een hele schare is aan de gelovigen beloofd.

Orde, aantal en snelheid

Er zijn in en voor de tijd van Calvijn theologen geweest die een zekere rangorde onder de engelen meenden te kunnen vaststellen. Calvijn is steeds afkerig geweest van zulke beschouwingen. Er is geen grond voor te vinden in de Schrift. Hij geeft wel toe dat de engel Michaël door de profeet Daniël, “die grote vorst” genoemd wordt (12 : l).Doorde apostel Judas wordt dezelfde engel: Michaël, de archángel (= de eerste engel) genoemd. En ook de apostel Paulus schrijft dat het een archangel zal zijn die met de bazuin de mensen tot het oordeel zal oproepen. Maar het gaat volgens Calvijn te ver om daaruit dan meer tegelijk een complete rangorde van engelen te maken die een eerste, tweede en derde plaats innemen.

Wat hun aantal betreft: Christus spreekt in het evangelie van Mattheüs over “legioenen”. Toen Petrus in Gethsemané het zwaard trok, werd hij door Jezus bestraft met de woorden “keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Of meent gij dat ik Mijn Vader niet kan bidden, en Hij zal mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten”. (26 : 52, 53). De profeet Daniël spreekt van tienduizendtallen (7 : 10).

De engelen legeren zich rondom degenen, die God vrezen. Met “ongelofelijke snelheid” komen zij te hulp. In dit verband benadrukt Calvijn nog eens dat wij niet moeten denken dat deze geesten een zichtbare gestalte hebben. De Schrift schildert ons de engelen wel gevleugeld af maar dit moet men niet letterlijk opvatten. Het moet als beeldspraak worden verstaan. Het is om hun snelheid aan te duiden waarmee zij zich verplaatsen en voorzien in de nood waarin de gelovigen verkeren: “even alsof een bliksemstraal uit de hemel gezonden met zijn gewone snelheid tot ons vloog”.

Aan deze gegevens omtrent de engelen hebben wij genoeg. Wat hun aantallen enz. betreft: de volle openbaring daarvan wacht tot de jongste dag. Dus nogmaals: niet al te nieuwsgierig in het onderzoeken en niet te stoutmoedig in het spreken!

Engelen bestaan niet

De vrijzinnige Sadduceeën leerden destijds dat men het bestaan van de engelen niet serieus behoeft te nemen. Wanneer men in de Schrift leest van hun activiteiten ten gunste van de gelovigen dan is dat maar beeldspraak. Hun werkzaamheden zijn alleen maar veraanschouwelijking van Gods krachtige daden. Deze Sadducese opvatting scheen in latere tijd ook steeds weer de geest van de mensen te boeien: engelen bestaan echt niet.

Daartegenover voert Calvijn een groot aantal bewijzen aan uit de Schrift, die van het tegendeel spreken. Aan de engelen wordt vreugde toegeschreven, over de bekering van een enkele zondaar. Zij dragen de gelovigen op handen. Zij brengen hun zielen in de eeuwige rust. Zij zien het aangezicht des Vaders.

Stephanus en Paulus beleden dat de Wet door de hand der engelen gegeven is. En Christus Zelf getuigt dat de uitverkorenen na de opstanding aan de engelen gelijk zullen zijn. Wie heeft dan nog het recht om de engelen een zelfstandig bestaan te ontzeggen? Ja Christus zal komen met Zijn heilige engelen om te oordelen de levenden en de doden. En in het Koninkrijk Gods zullen de zielen der gelovigen met de heilige engelen samen vergaderd zijn.

Onmatige eerbewijzen

De engelen zijn dienaren en verschaffers van alle goede dingen. Maar laten we voorzichtig zijn. Wij mogen op hen niet de eer overdragen die alleen aan God en Christus toekomt. Eeuwenlang zijn de engelen buiten Gods Woord om met “onmatige eerbetuigingen” overladen. Tot in Calvijns tijd toe en daarna. Paulus had in zijn tijd al te kampen met mensen die zover gingen, dat ze Christus Zelf bijna in rang ónder hen stelden. Daarom wijst hij er in zijn brief aan de Co-lossenzen uitdrukkelijk op dat Christus niet alleen bóven de engelen gesteld moet worden, maar dat Hij ook voor hen de bewerker van alle goed is. Christus heeft hen geschapen, Hij is het Hoofd der engelen. Hij heeft alle dingen, ook de engelen, aan Zich onderworpen, 1 : 16, 20.

Het is dus wel waar dat in de engelen zich de glans van de Goddelijke majesteit afspiegelt. Het ligt dan voor de hand dat zelfs de gelovigen neervallen om hen te aanbidden. Dat bewijst het voorbeeld van de apostel Johan-nes op Patmos. Het is hem ook overkomen. ”Maar tegelijk voegt hij eraan toe, dat hem geantwoord werd: “Zie, dat gij dat niet doet, ik ben uw mede-dienstknecht: aanbid God!” Mede-dienstknechten dus, geen góden. God alleen is alle aanbidding waard.

Kan God engelen missen?

Deze vraag beantwoordt Calvijn bevestigend: God heeft de engelen niet nodig om in te grijpen. Maar anderzijds weet Hij ook wat van Zijn maaksel is te wachten: Hoe zwak van moed en klein wij zijn van krachten. Het zou voldoende moeten zijn dat God beloofd heeft dat de Zijnen het voorwerp van Zijn zorg zullen zijn. En toch blijven zij, na die eenvoudige belofte aangaande de bescherming van die éne God nóg rondzien, vanwaar hun hulp zal komen. Er zijn immers zoveel gevaren die hen omringen en bedreigen.

Er zij zoveel vijanden dat ze menigmaal door angst bevangen worden of door wanhoop haast bezwijken. Dat wordt door Calvijn hun “fout” genoemd. Maar nu wil de Heere “aan deze fout van ons tegemoet komen in zijn onmetelij ke goedertieren heid en vriendelij k-heid”. Elisa bad tot God of hij de ogen van zijn jongen wilde openen toen de berg waarop zij zich bevonden door een machtig leger van Syriërs omsingeld was! De Heere verhoorde dit gebed en opende zijn ogen voor de legerschare van engelen. Om ónze zwakheid te hulp te komen opent God de ogen van zijn volk voor die “ontelbare trawanten” aan wie Hij de zorg voor ons heil heeft opgedragen.

De Jakobsladder

Van groot belang is ook wat Calvijn leest over de verhouding van Christus en de engelen. Hij citeert de woorden van Jezus Zelf uit het evangelie van Johannes: “Van nu aan zult gij de hemel zien geopend en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op de Zoon des mensen” (1 : 52). In verband met deze woorden wijst hij op het gezicht dat Jakob bij Bethel had. Jakob ziet de engelen naar de aarde tot de mensen afdalen en van de mensen naar de hemel opklimmen langs een ladder, op welke de Heere der heir-scharen gezeten is”. Wat betekent dat voor ons? Het antwoord is: “Dat alleen door Christus’ tussenkomst de dienst der engelen tot ons komt”. Eliezer, de dienstknecht van Abraham, die naar Mesopotamië reisde om een vrouw voor Izak te zoeken, kreeg de belofte mee dat een éngel hem zou behoeden. Toch lezen wij in het boek Genesis niet dat hij de engel aanbad en vereerde toen hij die vrouw gevonden had. Gód alleen krijgt de eer van deze wonderlijke leiding: “Toen neigde die man zijn hoofd en aanbad de Heere”. (Gen. 24 : 6).

God heeft de engelen niet gemaakt tot dienaren van Zijn macht en goedheid om Zijn eer met hen te délen. De eer van het zalig-maken en zalig worden komt alleen toe aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, die Zich van de engelen bedienen.

Platonische wijsbegeerte

In de Roomse praktijk van de engelen-ver-ering ziet Calvijn de invloed van het heidense Griekse denken. Het was de Griekse filosoof Plato (427-347 v. Chr.) die leerde dat wij door de engelen de toegang tot God moeten vragen en hen moeten dienen om God vriendelijker te stemmen jegens ons. Door de eeuwen heen hebben “bijgelovige en nieuwsgierige mensen” getracht deze heidense filosofie in de christelijke godsdienst in te voeren, waarin ze nog tot op deze dag volharden”. Calvijn neemt op Bijbelse gronden afstand van deze leringen. De filosofie brengt de eer van God in gevaar. Het beginsel van het Laus Deo (God de eer!) was Calvijn te lief om de filosofie over de Schrift te laten heersen. Ook al verandert de filosofie zich als een engel des lichts!

Institutie, XIV, 7-12.

Wordt vervolgd D.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Laus Deo 29.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's