Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Laus Deo 32.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Laus Deo 32.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de schepping van de mens.

De schuld op God schuiven.

Het is de moeite waard te weten hoedanig wij “in den beginne” geschapen zijn. Als wij vergeten hoe wij oorspronkelijk geschapen zijn, zouden wij de natuurlijke ellenden waarin wij verkeren, gemakkelijk op rekening van God Zelf kunnen schuiven. Goddeloze mensen menen dat alle gebreken van de menselijke natuur van God hun oorsprong hebben. Zij aarzelen niet om een geding tegen God aan te spannen “en de schuld waarvan zij terecht worden aangeklaagd, op Hém te schuiven”.

Anderen gaan voorzichtiger te werk. Zij geven de schuld van hun gebreken niet rechtstreeks aan God maar aan “de natuur”. Daarmee wil men dan zijn slechtheid graag verontschuldigen. Toch bedenken ook zij niet dat zij zodoende God Zelf (zij het wat meer bedekt) beschimpen. Zou het voor Hem niet smadelijk zijn, indien bewezen kon worden, dat in de natuur enige fouten zijn? Zo zoekt het vlees allerlei uitvluchten. Men meent dat de schuld van eigen falen op één of andere wijze op een ander geschoven kan worden.

Het zal er nu om gaan over de rampzaligheid van het mensdom zó te handelen “dat alle uitvlucht afgesneden wordt en de rechtvaardigheid Gods van alle beschuldiging bevrijd wordt”. Daarom moet allereerst beschreven worden: de züiverheid waarmee Adam begiftigd is geweest vóór de val.

In de eerste plaats geeft Calvijn toe dat Adam uit “aarde en slijk” genomen is.

Daar had God een wijze bedoeling mee. Daarmee heeft Hij zijn trots willen beteugelen. Hij wilde daarmee voorkomen dat de mens zich zou beroemen op Zijn voortreffelijkheid. Daarom schiep Hij hem uit aarde en as. Maar anderzijds: God heeft Zich er toe verwaardigd dat aarden vat niet alleen te bezielen met natuurlijk leven maar ook gewild dat dit aarden vat de woonplaats zou zijn van een onsterfelijke geest. Adam kon zich daarom terecht beroemen op een grote mildheid van zijn Formeerder.

De onsterfelijke ziel

De mens bestaat uit lichaam en ziel. Wat is eigenlijk de ziel?

Calvijn omschrijft die als volgt: “Onder het woord ziel versta ik een onsterfelijk, maar nochtans geschápen wezen, dat het édelste deel van de mens is”. In deze omschrijving spreekt hij dus drie dingen uit. Ten eerste: onze ziel is onsterfelijk. Ten tweede: zij is geschapen. Ten derde: zij is het édelste deel van de mens. De woorden ziel en geest betekenen volgens Calvijn in de Bijbel vaak hetzelfde. Als Salomo zegt: dat de geest weerkeert tot God, die hem gegeven heeft, dan bedoelt hij daarmee: zijn onsterfelijke ziel. Christus beval Zijn geest in de handen van Zijn Vader en Stephanus de zijne in de handen van Christus. Zij wilden daarmee belijden, dat wanneer de ziel de kerker van het lichaam is losgemaakt, God haar voortdurende Bewaarder blijft. God bewaart ook ná de dood van het lichaam de ziel van de Zijnen in Zijn handen.

Nu zijn er mensen die ontkennen dat de mens een onsterfelijke ziel heeft. Calvijn kan dat wel begrijpen. Mensen stompen af, omdat zij van de Vader der lichten vervreemd zijn. Ze zijn door de duisternis verblind. Daarom zien zij ook niet dat ze na de dood zullen blijven voortleven. Toch worden óók zij van nature soms geraakt door het besef van hun onsterfelijkheid. Zij hebben immers een geweten dat onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Dat geweten beantwoordt aan Gods oordeel. Dat geweten noemt Calvijn: “het ontwijfelbaar teken van een onsterfelijke geest”. Dat geweten dringt immers tot de rechterstoel Góds door. Zij jaagt zichzelf door beschuldiging zelfs schrik aan. Dat vloeit niet uit het lichaam voort. Het lichaam wórdt niet geraakt door vrees voor een geestelijke straf. Die vrees valt alleen op de ziel. Dat bewijst dan ook dat die ziel een zelfstandig wézen heeft en niet zondermeer “een van Godswege in de lichamen ingegoten kracht”! Sommigen meenden nl. dat de ziel in de Bijbel nogal eens “geest” genoemd wordt “omdat zij een blazing is of een Godswege in de lichamen gegoten kracht”, (het Hebreeuwse woord “Ruach” dat met “geest” vertaald wordt betekent nl. allereerst wind of adem).

Ook natuurlijke mensen hebben een zekere kennis en indruk van God. Hun ziel stijgt als het ware boven de wereld uit tot God. Als die ziel alleen maar een natuurlijke levenskracht zou zijn, dan zou zij immers nooit kunnen opstijgen tot de Bron van het leven, dat is:God zelf.

Er schuilt in de mens dus “iets dat van het lichaam onderscheiden is”. Denk ook aan de voortreffelijke gaven waardoor de mens zich onderscheidt van de verstandeloze dieren, die geen ziel hebben.

De menselijke ziel doorzoekt de hemel, de aarde en de verborgenheden van de natuur. Zij omvat alle tijden met haar inzicht en herinnering. Zij bezit het vermogen ieder ding op zijn plaats te stellen en de toekomst op te maken uit het verleden. De ónredelijke dieren hebben ook wel een zeker besef van de dingen. Maar dat besef strekt zich niet verder uit dan de dingen die zich aan haar waarneming, zichtbaar of hoorbaar, voordoen.

Wat een voortreffelijke gaven heeft God aan de mens gegeven boven het redeloze vee! “De onzienlijke God en de engelen bevatten zij met ons verstand, iets wat allerminst in het vermogen van het lichaam ligt. Wij zien in, wat recht, rechtvaardig en zedelijk is”. Deze begrippen zijn verborgen voor de lichámelijke zintuigen. De menselijke ziel of geest is de zetel van dit inzicht.

Zelfs de slaap, waarin het menselijke lichaam als het ware in een bewusteloze toestand verkeert, getuigt van het bestaan van een, van het lichaam onderscheiden, onsterfelijke ziel. In de slaap denken wij aan dingen die nooit geweest zijn. Ja zelfs geeft God aan de ziel in de slaap voorspellingen van de toekomst. Als het ware buiten de zintuigelijke waarneming van het lichaam om.

Al deze gaven, deze krachten van onze ziel, roepen net uit dat er in onze ziel iets Goddelijks is ingegrifd. Iets wat ook onderscheiden moet worden van het lichaam.

Die de ziel niet kunnen doden

Voor de Bijbelschrijvers is het bestaan van de onsterfelijke ziel een werkelijkheid. Paulus vermaant in zijn brief aan de Korinthiërs, dat zij zich zouden reinigen van alle besmetting des vléses én des Gééstes. Want zowel in het lichaam als in de ziel heeft de zonde haar zetel. Petrus schrijft in zijn brieven ook over de eeuwige zaligheid der zielen. Het beveelt zijn lezers hun zielen te reinigen. Slechte begeerlijkheden, zegt hij, voeren krijgen tegen de ziel. Hoe zouden wij dit alles moeten opvatten als er geen onsterfelijke ziel bestond, die een eigen bestaan, een eigen wézen heeft! Hoe zou Christus Zelf dan hebben kunnen zeggen: “Vreest niet voor degenen, die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel”, Hoe zou Hij deze woorden hebben kunnen spreken, als de ziel een tegelijk met het lichaam afstervende natuurlijke kracht zou zijn?

En tenslotte: een zeer duidelijk bewijs voor het bestaan van de onsterfelijke ziel levert de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus: Christus verhaalt dat de ziel van Lazarus blijdschap genoot in de schoot van Abraham en anderzijds dat de ziel van de rijke man aan huiveringwekkende kwellingen werd onderworpen.

Wordt vervolgd.

Institutie I. XV. 1. 2.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Laus Deo 32.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's