Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Nehemia 33

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Maar het geschiedde, als Sanballat gehoord had dat wij de muur bouwden, zo ontstak hij en werd zeer toornig; en hij bespotte de Joden; enz.

Beste jongelui!

Wij hebben een rondreis langs de muur gemaakt. We hebben ook gezien dat men overal druk aan het werk was. Doch ieder kan begrijpen dat het geen werk van één dag geweest is. Wanneer er een huis gebouwd wordt, dan kan men bij de bouwers gaan kijken en een indruk krijgen van het werk dat zij bezig zijn te doen. Doch een ieder weet dat het werk daarmee niet af is. Als dit van een huis geldt, hoeveel te meer geldt het dan niet van een stad die herbouwd moet worden. Tijdens onze rondgang langs de muur zouden we haast vergeten dat er nog meerderen zijn geweest die toegekeken hebben. Dat waren geen vrienden en ook geen sympathisanten, maar oude vijanden, die we al eerder tegengekomen zijn. Vergeet de vijanden niet. Want hoe minder er over hen gesproken wordt, des te liever zij het hebben en des te gemakkelijker kunnen zij hun vijandig werk verrichten. We moeten ze daarom altijd in de gaten houden. De geschiedenis van Nehemia en zijn volk geven ons daartoe ruimschoots gelegenheid.

Het eerste vers van het vierde hoofdstuk brengt ons weer in aanraking met Sanballat en in het vervolg wordt ook Tobia weer genoemd. We kwamen hen ook tegen in Neh. 2 : 10. Toen zij hoorden dat er iemand gekomen was om wat goeds voor de kinderen Israëls te zoeken, mishaagde hun dat zeer. Zij zijn dus van meet af aan op hun hoede geweest. Zij deden nog niets. Daar was eigenlijk ook nog niets te doen, omdat met de herbouw van de muren nog niet was begonnen. Alleen het feit dat Nehemia gekomen was, riep al een groot mishagen op. Het voorspelde hen, wat het voortbestaan van hun macht betreft, niet veel goeds. Zo is de duivel, want die moetje achter eikevijandelijke macht zien, altijd op zijn hoede om het koninkrijk Gods en de komst daarvan tegen te werken. Toen de meerdere Nehemia gekomen was, om “alles” goeds voor de kinderen Israëls te zoeken, kwam de duivel ook in aktie. Dat is van oude tijden af zo geweest, en zo zal het ook blijven. Zo lang het koninkrijk Gods in deze wereld komt, gaat Satan door om zijn naam eer aan te doen. Jullie weten toch wel wat deze naam betekent? Want je kunt hem ook kennen uit zijn namen. Dat geldt van God, doch niet minder van Zijn tegenstander. Satan betekent: Tegenstander! Dat is hij en blijft hij. Houdt hem daarom maar steeds in de gaten.

Als ik nog even terug grijp op wat reeds overdacht is, denk ik ook aan wat er staat in Neh. 2 : 19. Toen Nehemia zijn inspektiereis volbracht had en het volk van zijn plannen op de hoogte stelde, kwam er beweging onder het volk om het opbouwwerk ter hand te nemen. Doch de vijanden gaan zich dan ook driester opstellen. Hoe meer aktiviteiten, door Gods Geest gewerkt, er in het koninkrijk Gods tot stand komen, hoe meer de boze geest zich ook laat gelden. Want toen men zich op zou gaan maken om in het geloof met de herbouw te beginnen, begonnen de vijanden te spotten en te lasteren, en zij verachtten het volk. Doch hun haat vermocht niet het volk moedeloos te maken. Spot en laster ten spijt, werd het werk toch begonnen en voortgezet.

Dit te moeten zien van de zijde der vijanden, was dan ook olie op het vuur van de haat, die in hun binnenste brandde.

Nehemia verhaalt het als een getrouwe geschiedschrijver: “Maar het geschiedde, als Sanballat gehoord had, dat wij de muur bouwden, zo ontstak hij en werd zeer toornig; en hij bespotte de Joden; en sprak in tegenwoordigheid zijner broederen en van het heir van Samaria, en zeide: Wat doen deze amechtige Joden? Zal men hen laten geworden? Zullen zij offeren? Zullen zij het in één dag voleinden? Zullen zij de stenen uit de stofhopen levend maken, daar zij verbrand zijn?”

Het opmerkelijke is, dat bij de openbaring van hun eerste vijandschap, het nog in beperkte mate tot openbaring kwam. De hoofdmannen waren het met elkander wel eens, dat er voor hen gevaar dreigde. Doch nu dit vaste vorm aan ging nemen, moest aan hun tegenstand bij hun aanhang wat meer bekendheid gegeven worden. Daarom spreekt Sanballat nu in tegenwoordigheid van zijn broederen en van het heir van Samaria. Hij heeft een volksvergadering belegd. Alles wordt als het ware gemobiliseerd. Hoe meer aktiviteit aan de zijde van het volk dat Nehemia volgt, hoe meer ook de aktiviteiten aan de zijde van de vijanden zich ontwikkelen. We zien hier een voortzetting van de eeuwenoude strijd van het slangenzaad tegen het vrouwenzaad. Die strijd duurt nog onverminderd voort. Dit gebeurt op het bredere vlak van het kerkelijke leven. Daar waar de kerk werkelijk zich als kerk openbaart, moet je er op rekenen dat de vijanden zich niet onbetuigd zullen laten. Als de kerk met de wereld meegaat, laat de wereld de kerk wel met rust. Doch zodra de kerk tegen de wereld ingaat, moet men er op rekenen dat de wereld van haar kant zich hatelijk tegenover de kerk op stelt. Er komen dan allerhande bespottelijke vragen uit de bus. Wat moet toch die kleine groep? Het is maar een amechtig volk. Zij kunnen niet veel presteren. Eigenlijk niets. Zij zijn als het er op aan komt ver in de minderheid. Daarbij komt: Het zijn dwarsliggers in de maatschappij. Je kunt hen toch niet zo maar hun gang laten gaan. Zij sturen alles in de wereld in de war. Van echte christenen heb je nog nooit anders dan last gehad. Zo wordt in het kamp van de vijand geredeneerd.

Zullen zij offeren? Dat heeft betrekking op hun godsdienst. De mogelijkheid om die uit te oefenen moet hen eigenlijk ontnomen worden. Het kost allemaal tijd en het brengt ook geen geld in het laadje van de staatskas. Zullen zij het in één dag voleindigen? Zullen zij de stenen uit de stofhopen levend maken, daar zij verbrand zijn? Met andere woorden: Het zijn verbrande stenen, waardeloos voor het gebruik. Daar kunnen zij toch geen stad van bouwen?

Met deze vragen probeert Sanballat zijn aanhang te beïnvloeden, achter zich aan te krijgen, om het werk maar tegen te houden. Al de vragen die hij stelt worden als een stortvloed van woorden over zijn gehoor uitgegoten. Hij is goed bij de rede. Goede redenaars moet je niet alleen zoeken in de dominees wereld. En dan bedoel ik daar nog niet allen mee die de titel van dominee voeren, want daar zitten ook grote vijanden onder. Doch ik bedoel die dienaren die door de Geest van God bezield, goede redevoeringen kunnen houden, of om het anders te zeggen: boeiend kunnen preken. Je komt zulke sprekers, maar dan in de kwade zin van het woord, ook tegen in het linkse kamp. Ik denk aan de kamerdebatten. De meerderheid wil van God noch zijn gebod weten. Daar wordt openlijk mee gespot. En degenen die het nog voor de Heere en Zijn woord willen opnemen, worden menigmaal genegeerd. En als men ze nog te woord staat, worden zij met allerhande eigentijdse vragen bekogeld. En dan lijkt het een praktisch onmogelijke zaak, om het koninkrijk Gods nog ruimte te geven in deze wereld. Men zegt dan: Je kunt toch de zondag niet meer in ere houden? Je moet kontinu doorwerken, anders loopt alles vast in deze wereld. O zeker, je moet wel een vrije dag hebben, maar dan kun je toch niemand verplichten dat hij naar de kerk gaat? De dingen van de wereld daar heeft men alles voor over. Doch voor het koninkrijk Gods weinig of niets. Dat is een achterhaalde zaak. Voor zover het nog bestaat, is het toch de verdwijning nabij. Als je de krant bijhoudt, lijkt het mij niet zo moeilijk om punten van vergelijking te zien met de tijd van Nehemia, en de tijd waarin wij leven.

Het is voorwaar de oude strijd, die iedere keer weer oplaait en steeds weer voortduurt.

Naast Sanballat laat Tobia, de Ammoniet, ook zijn stem nog horen. Dat hij een Ammoniet was, staat er niet voor niets bij. Want heel in de verte was hij nog familie van het volk Israël. Hij was een nakomeling van een van de dochters van Lot, een neef van Abraham, de stamvader van het heilige volk. Van Lot, al was die ook van zijn plaats, heeft deze nakomeling niets gekend. Want al had zijn voorvader zijn tent opgeslagen in Sodom, hij heeft toch zijn ziel gekweld aan de gruwelen en de ongerechtigheden die in Sodom en Gomorra met geweld bedreven werden. Zo heb je tegenwoordig ook nog voorvechters voor de rechten van de mens, ten koste van de rechten van God, die in hun geslacht mensen hebben gekend, die God vreesden. Zij zijn dikwijls de grootste vijanden geworden. Wie de geschiedenis van de laatste tijd kent, weet ze met name te noemen. Het is zelfs mogelijk dat jullie dat soort mensen ook tegenkomt in je leven. Want het overkomt mij nog wel eens datje mensen ontmoet, die wanneer je ze aanspreekt op hun verhouding tegenover God en Zijn dienst, dat ze dan heel gewoon zeggen: Mijn grootvader ging nog wel naar de kerk, maar mijn ouders hebben er niet veel meer aan gedaan, en ik zelf geloof er niets meer van. Dit zijn helaas geen zeldzaamheden, maar veel voorkomende zaken. Deze Tobia probeerde ook zijn verachting uit te spreken over het bouwen van de muur van Jeruzalem. Daar behoefde werkelijk geen olifant voor te komen om hun werk ondersteboven te lopen. Al kwam er maar een vos aan, een veel kleiner dier, met heel lichte pootjes, “hij zou hun muur wel verscheuren”. Het wordt zo krachtig en verachtelijk mogelijk gezegd.

Zo probeerde een ieder op zijn eigen manier het werk te doen stoppen. Als de Heere de bouwers niet ondersteund had, zij zouden vanwege de macht van de vijanden deschrik van hun leven hebben gekregen en er een punt achter gezet hebben. Doch het werk was niet te keren. We zullen de volgende keer horen wat van de zijden van Nehemia daartegenover gedaan werd, wat zich in de geschiedenis steeds herhaalt, tot zelfs in het eigen leven toe. We spreken dan daarbij de hoop uit, dat door een ieder van jullie daar ook iets van gekend wordt. Want in de strijd te moeten verkeren, verachting over je te moeten zien uitgegoten, het zijn al te maal zaken die niet meevallen, doch die in het koninkrijk Gods er bij horen. Het is op aarde altijd een strijdende kerk. Zonder die strijd is er geen overwinning en ook geen kroon. Die wettig strijden worden alleen wettig gekroond. Zij worden eerlijk zalig.

Dus D.V. tot de volgende keer.

Jullie aller vriend,

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 april 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 april 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's