Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor u gelezen 3.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor u gelezen 3.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(In ’t jaarboekje onzer kerken van 1896)

Een kleine bladzijde uit de portefeuille van een oefenaar

Op een zomeravond van 1866 liep een eenvoudig man, blijkbaar in diep gepeins verzonken, door de woelige straten van een onzer grootste handelssteden. Hij keerde van zijn drukke bezigheden huiswaarts.

Het was hem aan te zien, dat zij ziel in een ernstige stemming verkeerde. Wat daarvan de oorzaak was, was vermoedelijk voor allen een geheim gebleven, indien hij het ons niet had meegedeeld.

Door een broeder, die ook lid was der in 1834 uitgeleide Christ. Geref. Kerk (toen bekend als de Afgescheiden Kerk in Nederland), was hij herhaalde malen met nadruk aangezocht om in een der dorpen nabij de stad wat goeds voor het koninkrijk Gods te verrichten.

In dat dorp had de vrij grote Ned. Herv. gemeente twee predikanten, — de één van ethische, de ander van moderne richting. Zij konden de waarheidlievenden in hunne gemeenten niet voeden. Ook waren er in het dorp een zestal Afgescheidenen en zeven leden der Gereformeerde gemeente onder ’t kruis, die, wanneer zij niet door weersgesteldheid, door ziekte of op andere wijze werden verhinderd, in de stad kerkten.

Gingen zij niet in de stad ter kerk, dan zetten zij zich “met een boekje in een hoekje”. Zo ontstond er langzamerhand een gezet gezelschap, en indien dit gezelschap nu maar gezond had kunnen heten, dan had het veel kunnen vergoeden van wat de bezoekers moesten missen, als zij niet naar de kerk konden gaan. Doch gezond was het gezelschap niet; er werden zeer onbijbelse gevoelens geleeraard, die bij ’t grootste gedeelte der bezoekers een dodelijke lijdelijkheid veroorzaakten, die men voor gewettigd wilde laten doorgaan door een scheve beschouwing van onze afhankelijkheid van de werkende genade. En die toestand van het gezelschap werd er niet beter op, toen iemand uit een naburig dorp zich op het voorgestoelte plaatste en de leiding van het gezelschap op zich nam. Deze man, die zich een eikeboom in de genade waande, leerde o.a. dat niemand het mocht ondernemen, tot de Heere Jezus te gaan, tenzij hij eerst met de eerste Persoon, als Rechter, “in vlakte” stond, wat naar zijn zienswijze betekende, dat de mens eerst in de hel moest neerzinken en dit goedkeurde op die wijze, dat het hem hetzelfde was of God er hem uit verloste of niet. En indien de mens niet zo diep vernederd en zó geheel en al aan zichzelven verloochend was, dan was zijn vluchten tot de Heere Jezus een laakbare daad van eigenliefde, enz.!

Die toestand van het z.g. gezelschap was bekend aan onze eenvoudige man, die het aanzoek ontving, daar voor Gods koninkrijk iets te doen. Hij was daartoe, gelijk men verwachten kon, niet licht te bewegen. Allerlei bezwaren stonden hem ervoor in de weg. Wel zou hij daar ter plaatse gaarne andere toestanden zien geboren worden;

maar......zou hij daaraan iets kunnen doen, hij, zo onbekwaam, zo onbesneden van tong, die zelfs de eerste beginselen der Nederland-sche taal niet machtig was? En zulk een zou gaan oefenen?!

Neen, dat kon niet!”

Echter liet de aanzoeker niet af; steeds weer klopte hij met hetzelfde dringende verzoek bij hem aan. Dit was mede de oorzaak, dat onze eenvoudige man de zaak voor de Heere bracht, en......na vele dagen van worsteling en strijd kwam hij tot het besluit, om, hoe schreupel dan ook, zich onder biddend opzien tot de Heere, te geven voor de arbeid, die men van hem vraagde, en zich met de broeder, die hem had aangezocht, aan genoemde taak te wijden.

In 1862 vingen de beide broeders met dit werk aan. Een ruim vertrek, waarin voor ruim 80 personen plaats was, werd gehuurd; en hoewel men met felle tegenstand van de zijde der Hervormden te kampen had, kennelijk zegende de Heere de eenvoudige le-kenarbeid; want na vier jaren arbeid bezat de “vereeniging” reeds een eigen gebouw met ruim 300 zitplaatsen. Drie jaar later, in 1869, werd zij een gemeente der Christ. Geref. Kerk.T’oen trok ons tweetal broeders zich wijselijk van de arbeid als oefenaar terug en maakte plaats voor bekwame leeraars. — Tot grote smart van onze oefenaar behoort ook deze gemeente echter onder de grote menigte gemeenten, die de Roover-synode van 1892 in handen der Doleerenden speelde. —

De eenvoudige man nu, dien wij op de bewuste zomeravond in diep gepeins langs de straat zagen gaan, was toen reeds vier jaar niet ongezegend met zijn vriend op bedoeld dorp werkzaam. Thans was het Zaterdagavond ongeveer 9 uur. Het was zijn beurt om de volgende dag te oefenen. Heel de week had hem de vraag reeds bezig gehouden, waarover hij op deze Zondag toch wel zou spreken; doch hij kon maar geen tekst vinden. Hij dacht aan de menigte, die morgen uit verschillende dorpen zou opkomen om hem te horen, aan de zeer korten tijd voor voorbereiding, die hem nog restte, enz. Het angstzweet brak hem uit en kommer vervulde zijn hart.

En toch zag men de man de volgende morgen in opgeruimde stemming de stad verlaten, op weg naar het dorp, waar hij zou “oefenen”. Vanwaar die ommekeer? Wat was er sedert de vorige avond, toen hij daar zo bedrukt langs de straat trad, gebeurd?

Nadat hij Zaterdagavond zijn woning was binnengetreden, had hij zich gehaast naar een afzonderlijk vertrek en zijn hele bibliotheek (die toen bestond uit een keurige Sta 60 ten-bijbel, de Bijbelvertaling van Patrick, Polus en Wels en het Bijbelsch woordenboek van Staring) ter tafel gehaald en was met ijver zijn onderzoek begonnen. Hoe ijverig hij echter ook zocht, vinden kon hij maar niet. En het was hem, alsof de waarheid steeds meer gesloten voor hem bleef. De klok sloeg reeds één uur in de nacht, en daar zijn vermoeide lichaam de vraag naar rust deed gelden, besloot hij, geheel moedeloos geworden, zijn legerstede op te zoeken om nog enkele uren te kunnen rusten. Onder allerlei redeneringen schikte hij zich daartoe. Wat zou er de volgende dag van zijn oefenen worden? Hoe smartte het hem, dat zovelen, die grote afstanden zouden afleggen om onder zijn oefenen te zitten, morgen deerlijk teleurgesteld zouden worden! Maar, zo redeneerde hij al verder, God zal mij willen tonen, dat Hij mij voor dit werk niet wil gebruiken; ik moet mij dus in deze weg schikken en ik zal morgen maar een oude gedrukte predikatie meenemen, die lezen en ter vergadering oprecht mededelen, dat ik mij voortaan aan het oefenen zal onttrekken, nu de Heere mij deed zien, dat Hij mij in dien zin niet als Zijn instrument wil gebruiken.

Onder die overwegingen waren de boeken spoedig van de tafel geruimd en begaf hij zich naar zijn slaapvertrek. Daar boog hij zijn knieën en droegzich en dezijnen aan de bescherming des Heeren op; maar ook liet hij niet na de Heere te zeggen, waarom hij zich voortaan aan het oefenen meende te moeten onttrekken.

Maar......hoe wonderlijk zijn Gods wegen en de ommegangen en uitlatingen des Heeren aan het hart van Zijn arme kinderen! Aan het einde zijner beden gekomen, wordt hij, eer het “amen” over zijn lippen komt, op eens bepaald bij de woorden: “loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen!” Indien hij zijn gevoel hier aan het woord had laten komen, had hij duidelijk gehoord: dit is de vinger Gods! Nog een ogenblik bleef hij in stille overdenking en het was in zijn ziel: “Heere! In het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend!”

Nu ging onze broeder niet naar bed, maar keerde naar zijn boeken terug. Dat die tekst juist zo en niet anders in de Bijbel stond, geloofde hij vast, maar waar die tekst te vinden? Een concordans bezat hij niet, maar hij geloofde, zo de Heere wilde, dat hij over die tekstwoorden zou spreken, de Heere Zelf hem wel die woorden zou aanwijzen. Met die bede sloeg hij de Bijbel open en...... inder daad lag de tekst vlak voor hem, n.1. I Kor. 9 : 24b.

Enige ogenblikken zat hij daarop in stille overpeinzing en, naar zijn eigen mededeling. heeft hij zich nimmer zó vlug, zó aangenaam en met zoveel zegen voor zijn eigen hart ter behandeling van een tekst voorbereid als ditmaal.

Geen wonder dus, dat wij onze oefenaar de volgende morgen met een opgewekt gemoed, dat zich op zijn gelaat aftekende, naar het dorp zien gaan, waar hij over I Kor. 9 : 24b zal spreken.

Het gebouw - zo werd de plaats van samenkomst nog genoemd, daar alle kerkelijk vormen nog ontbraken — was geheel met hoorders gevuld, toen onze oefenaar binnentrad. En onder de schare zat op de eindstoel van de eerste rij een vrouw, die onder het volk Gods daar ter plaatse bekend was als een ziel, die een nieuw leven bezat en meermalen had medegedeeld, hoe zij aan haar christendom was gekomen.

Aan onze oefenaar echter was zij, wat het deugdelijke van haar gronden betrof, geheel onbekend.

De oefenaar ving zijn eenvoudige Schriftbeschouwing naar aanleiding van I Kor. 9 : 24b aan met het verband van de tekst een weinig toe te lichten. Hij wees erop, hoe de Apostel zijn toegevendheid in vele dingen ter navolging aanprees, ook met het oog op het genadeloon, dat men wenste deelachtig te worden. De Apostel stelt de zaak zelf voor onder beeldspraak in vs. 24 en 25, en in vs. 26 en 27 stelt hij de overbrenging dier beeldspraak voor, een beeldspraak, die ontleend is aan de Griekse volksspelen (wedrennen) en wijst op de afgebakende loopbaan, gewoonlijk 125 passen lang, die moest gelopen worden om de prijs te erlangen, die aan ’t eind van de baan voor de overwinnaar was op^gehangen. Naar aanleiding van de tekst sprak onze oefenaar over de christelijke loopbaan en wees a) op de hartelij ke vermaning van de Apostel: “loopt alzo”, en b) op het loon, dat aan dat “alzo lopen” was verbonden, n.1. dat ge dien moogt verkrijgen.”

Allereerst helderde hij het beeld (de loopbaan) een weinig op en deed uitkomen: a) het middel, waardoor zij, die wensten mede te dingen, van regeringswege tot lopers op de baan werden toegelaten, nadat door herauten, in naam der regering, een oproeping was geschied, b) dat zij door een poort toegang tot de renbaan of loopbaan verkregen, zich daar, in een daarvoor ingericht vertrek, bijna geheel ontkleedden en het lichaam geheel met olie bestreken.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 mei 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor u gelezen 3.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 mei 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's