Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Laus Deo 38.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Laus Deo 38.

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

De voorzienigheid Gods

Tot het kleinste musje toe.

Met een zekere heilige spot begint Calvijn zijn hoofdstuk over de voorzienigheid Gods: “Verder, God te maken tot een Schepper van een ogenblik, die slechts eenmaal Zijn werk tot stand bracht, zou wel al te kil en bekrompen zijn”.

Hier ligt nu het kardinale verschil tussen de gelovigen en “goddeloze mensen”. Deze laat-sten zijn eigenlijk blind voor de tegenwoordigheid van de Goddelijke kracht in het voortdurend bestaan van de wereld. In het beste geval willen zij nog wel erkennen dat in de óórsprong van de wereld goddelijke kracht werkzaam is geweest. Maar de dágelijks zorgende, besturende en onderhoudende, Vaderlijke hand Gods merken zij niet op. Zij moeten in het kunstwerk van de schepping wel de wijsheid, macht en goedheid van een Schepper opmerken, maar daar blijft het bij. Zij menen “dat tot het onderhouden van alle dingen voldoende is de kracht, die er van Godswege in den begínne ingelegd is”. Maar het geloof dringt dieper door in de geheimen van de schepping. Het geloof erkent Hem die de Schépper van alle dingen is ook als Bestúúrder en Onderhouder.

Onder dat besturen en onderhouden verstaat Calvijn niet een bepaalde “algemene beweging”, waardoor God de ganse wereld voortstuwt. Hij bestuurt en onderhoudt “door met een bijzondere voorzienigheid ieder ding afzonderlijk van al wat Hij geschapen heeft, zelfs tot het kleinste musje, te onderhouden, te voeden en te verzorgen”.

Schepping en onderhouding behoren voor het geloof bijeen. Ook David verbindt in de 33e Psalm Schepping en voorzienigheid. In vers 6 bezingt hij de schepping: Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt en door de Geest Zijns monds al hun heir. Maar in het tweede gedeelte van die psalm wijst hij op Gods voortdurende betrokkenheid bij Zijn schepping en Zijn volk in het bijzonder: “De HEERE schouwt uit de hemel en ziet alle mensenkinderen, vers 13. Dat is geen werkeloos of machteloos toezien, zoals de moderne theologie soms beweert: Zie, des HEEREN oog is over degenen die op Zijn goedertierenheid hopen, om hun ziel (daar hebben we nu die heerlijke voorzienigheid Gods!) van de dood te redden en om hen in het leven te houden in de honger. Daarom: Onze ziel verbeidt de HEERE: Hij is onze hulp en ons schild enz. David leidt ons dus van de schepping tot de besturing aller dingen. Met deze volgorde heeft hij een wijze bedoeling “omdat het niet geloofwaardig zou zijn, dat God de menselijke zaken verzórgde, als Hij niet de Schépper der wereld was”. Met andere woorden: alleen van een almachtige Schépper kan men verwachten dat Hij “ieder ding afzonderlijk van al wat Hij geschapen heeft, zelfs tot het kleinste musje” onderhoudt, voedt en verzorgt.

Het kan wel zijn dat filosofen een zekere “inblazing van God” in de schepping erkennen. Ook dat zij Paulus’ woorden Hand. 17 : 28 onderschrijven: dat wij in God zijn, leven en ons bewegen, toch blijft het bij een koel verstandelijke constatering: “want Gods bijzondere zorg, waaruit eerst recht Zijn Vaderlijke gunst gekend wordt, proeven zij allerminst”. Zij bereiken met hun wijsgerig inzicht nooit de geloofshoogte waartoe David mocht opklimmen: Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijs geeft te zijner tijd. Díe afhankelijkheid, verwondering en aanbidding blijft voor de wijzen en verstandigen verborgen. Het wordt alleen de kinderkens geopenbaard. Zij ontdekken tot in het kleinste toe Gods bijzondere zorg. Zij proeven in de waarneming van zijn dagelijkse bestuur zijn vaderlijke gunst. Zij genieten de troost van zijn voorzienigheid die over alles gaat.

Inst. I, XVI, 1

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Laus Deo 38.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's