Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedachtenispreek 1.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedachtenispreek 1.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter gelegenheid van het 35-jarig huwelijksen ambtsjubileum van Ds. H.C. v.d. Ent. Gehouden op zondag 25 oktober 1987 in de Christelijke Gereformeerde Kerk te Elburg.


Tekst:Pred.4 : 13: “Beter is een arm en wijs jongeling, dan een oud en zot koning, die niet weet van meer vermaand te worden”.


Liturgie: Ps. 118 : 7. 8.


Lezen: 1 Kon. 11 :1-13
Pred. 4 :9-17
Ps. 89 : 13. 14. 15.
Ps. 19 : 7a en 6b
Ps. 72:8. 10. 11.


Geliefde gemeente,

De weldaden des Heeren te gedenken is een geboden zaak. Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden. Vergeet ze niet, want het is God, Die ze u bewees. De weldaden des Heeren worden des te groter voor de beleving, naarmate dat de eigen misdaden worden gekend. Als het over de eigen misdaden gaat, dan zijn die meer dan de haren op het hoofd en het zand dat aan de oever van de zee zich bevindt. Want ze worden bedreven met gedachten, woorden en werken, ieder mens heeft zonden van bedrijf en nalatigheid.

Dat moeten wij ook belijden, zowel in het huwelijksleven, alsook in het ambtelijke leven, en niet in het minst in het persoonlijke leven.

Misdaden zijn vruchten van het vlees. En het vlees is tot niets nut. Het bedenken daarvan is enkel vijandschap tegen God.

Wanneer God dan toch weldaden schenkt, is dit geen vrucht van eigen verdiensten. Want als we daarnaar zouden behandeld worden, dan was het voor eeuwig een verloren zaak. De weldaden waarmede de Heere ons overladen heeft zijn vruchten van de verdiensten van de Heere Jezus Christus. Die is te Zijner tijd voor de misdadigers gestorven. Hij is daarmee op één lijn gezet. En daarom kunnen er weldaden geschonken worden aan mensen die het niet hebben verdiend. Het zijn dan ook alleen maar genadegeschenken. Wie geschenken uit genade mag ontvangen, kan daar nooit groot mee worden. Wel klein. Paulus verstond dat, toen hij zeide: Wat roemt gij, alsof gij het niet had ontvangen? M.A.W.: Alles wat u hebt, is maar gegeven goed. Daarom past het alleen maar om te roemen in de Heere. Wie zichzelf kennen mag, zal ook niet anders begeren dan dat te doen. Daarom: Niet ons, o Heere, niet ons, maar u alleen komt alle eer toe, voor hetgeen ons geschonken is, in het vijf en dertig jaren lange huwelijksleven, en ook in de vijf en dertig jaren, dat we in het ambt van dienaar des woords hebben mogen staan.

Ja, het geldt niet alleen die vijf en dertig jaren, doch het gehele leven, waarin de Heere ons nagewandeld heeft met Zijn goedertierenheden. Hij heeft ons zes gezonde kinderen geschonken, en we mogen ook reeds zaad van ons zaad aanschouwen. Ziende op al deze zegeningen, willen we het herhalen: Loof de HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden.

In dit uur willen we u het Woord des Heeren bedienen uit het boek Prediker, het vierde hoofdstuk, en daarvan nader het dertiende vers: “Beter is een arm en een wijs jongeling, dan een oud en zot koning, die niet weet van meer vermaand te worden.

We schrijven er boven:

De Prediker Salomo

A. De jonge prediker (beter)

B. De oude prediker (niet best)

C. De volmaakte Prediker (de beste)

Wanneer ik de gedachtengang overzie, moet denken aan de bruiloft te Kana. Daar begon men met goede wijn. Tenslotte raakte de wijn op. Men hield toen niets anders over dan lege vaten. Die werden gevuld met water. En water is geen wijn. Doch het werd wel de beste wijn. Dat was vrucht van het wonder. De hofmeester moest daarvan getuigen, dat men de beste wijn voor het laatst bewaard had. Nu, zo is het ook in de verdeling. De beste wijn hebben wij voor het laatst ik bewaard.

Daar is onder de schriftverklaarders verschil van mening over de vraag, wie toch eigenlijk wel de Prediker geweest is. Wie heeft het boek, dat zijn naam draagt, geschreven? De nieuwere exegeten geloven niet dat het Salomo geweest is. Doch wie het dan wel is geweest, daar wordt geen bevredigend antwoord op gegeven.

Wij geloven, dat ook ten deze de oude wijn beter is dan de nieuwe. Want de oudere exegeten zijn het er over het algemeen mee eens, dat de schrijver van het boek Prediker niemand anders is geweest dan Salomo. Het is waar dat zijn naam in het boek zelf niet wordt genoemd. Doch als deze verzwegen wordt, zou ik dit als oorzaak willen schrijven op de rekening van de bescheidenheid. Verder zijn er in het boek voldoende aanwijzingen om hem voor de schrijver te houden. Want in Pred. 1 : 1 staat: De woorden van de prediker, de zoon van David, de koning te Jeruzalem. En in het 12e vers van hetzelfde hoofdstuk staat: Ik, prediker, was koning over Israël te Jeruzalem. Wie moet dat anders geweest zijn dan Salomo? Dat is de zoon van David, die ook te Jeruzalem als koning heeft geregeerd.

Het woord “prediker” luidt in het hebreeuws: “Koheleth”, terwijl het in het grieks vertaald is door het woord “Ecclesiastes”. Het woord Koheleth wijst op het vergaderen van een menigte. Gedacht wordt dan aan een vergaderde menigte, wat zou zien op afgedwaalde schapen, die als verloren schapen, weer tot de kudde zijn teruggebracht. In die geest is het ook in het grieks vertaald door het woord ecclesiastes. Dat wijst op iemand die voor een menigte mensen belijdenis doet van begane zonden. Als men er van uitgaat dat Salomo het boek prediker in de avond van zijn leven geschreven heeft, is het een schoon en bemoedigend slot, van en voor allen die niets anders dan schuld op hun rekening hebben staan.

In het licht van het bovenstaande, krijgt het dertiende vers van hoofdstuk vier, wel bijzondere betekenis. Het is een belijdenis, die door Salomo wordt uitgesproken in betrekking op zijn eigen leven. Hij doet daarin belijdenis voor een grote menigte, een ontelbare menigte, namelijk de ganse kerk van alle eeuwen.

“Beter is een arm en wijs jongeling....” Zo was hij in het begin. Mogelijk komt u dit wat vreemd voor. Hoe kunt u nu een koningszoon een arm jongeling noemen? Het ligt er maar aan hoe u het ziet. Want al was hij een koningszoon, hij is toch arm geboren. Want naakt kwam hij in de wereld en bracht niets anders mee dan een hoop schuld. Want hij is als een zondaar geboren. Hij had erfschuld en was ook erfelijk belast, vanwege de smet der zonde, die hem aankleefde. Want ook van hem moet gezegd worden, wat zijn vader David van zichzelf heeft moeten getuigen: “Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijne moeder ontvangen”. Ook gold van hem wat in het boek Job geschreven staat: “Wie zal een reine geven uit een onreine? Niet één”. Toen hij geboren werd, was hij ook arm in het verstand. Dat was door de zonde geheel verduisterd. Hij was zonder zijn weten de verdoemenis, ja allerhande ellendigheid onderworpen. Hij is een mens geweest van gelijke beweging, gelijk alle anderen. Er is geen onderscheid.

Het heeft nochtans God niet in de weg gestaan, om hem te verkiezen tot koning over het volk Israëls, uiteindelijk ook tot de zaligheid. Want deze dingen moeten wel onderscheiden worden. Saul was ook tot koning verkoren, maar niet tot zaligheid. Hij ging om eigen schuld voor eeuwig verloren.

Salomo heeft verheven namen gedragen. Want zijn eerste en meest bekende naam betekent: Vredevorst of koning des vredes. Zijn tweede, minder bekende naam, kunt u beschreven vinden in 2 Sam. 12 : 24 en 25; waar staat: “Daarna troostte David zijn huisvrouw Bathseba, en ging tot haar in en lag bij haar; en zij baarde een zoon, wiens naam hij noemde Salomo; en de Heere had hem lief, en zond heen door de hand van de profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid-Jah, om des Heeren wil”. Die tweede naam betekent: Gods geschenk. Hij was door God geliefd, gelijk de tekst duidelijk zegt.

Nu zeggen namen niet altijd alles. Want er zijn er meer, die schone namen hebben gedragen, waar in hun leven niets van tot openbaring is gekomen. Integendeel. Ik denk b.v. aan Absalom. Dat betekent: Vader van de vrede. Het tegendeel kwam echter voor de dag. Hij is een vader van de revolutie geweest. Zo is het ook met Judas Iskariot, die de Heere Jezus heeft verraden. Zijn naam betekent; Godlover, terwijl hij een vloeker van God genoemd moet worden, in de meest erge zin van het woord.

Dat Salomo aan zijn namen heeft mogen beantwoorden, was alleen vrucht van de vrije genade Gods.

“Beter is een arm en wijs jongeling....” Die arme jongeling, die dom geboren is, is in zijn leven met wijsheid rijk begiftigd geworden. Want op zeer jeugdige leeftijd werd hij al geroepen om de troon van zijn vader David te beklimmen. Hij gevoelde zich onbekwaam om dit zware werk te doen. Want koning zijn is een hoogst verantwoordelijk werk. Men moest het volk regeren overeenkomstig de wil van God, en men moest ook recht weten te spreken overeenkomstig de wet van God. Daar de Heere Salomo kende en hem liefhad, kwam Hij hem tegemoet in een droom, waarin de Heere tot hem zeide: Begeer wat Ik u geven zal.

Hij mocht toen een heel goede begeerte doen, gelijk u dat lezen kunt in 1 Kon. 3 : 7-9: “Nu dan, Heere mijn God, Gij hebt Uwen knecht koning gemaakt in mijns vaders Davids plaats; en ik ben een klein jongeling, ik weet niet uit te gaan, noch in te gaan; en Uw knecht is in het midden Uws volks, dat Gij verkoren hebt, een groot volk, hetwelk niet kan geteld, noch gerekend worden vanwege de menigte; geef dan Uw knecht een verstandig hart om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten”?

Deze begeerte kwam bij hem voort uit de vreze des Heeren, die het beginsel van de ware wijsheid is. Daar de vreze des Heeren door de Heere in zijn hart geplant was, behaagde zijn begeerte de Heere. Want Die wordt altijd in Zijn eigen werk verheerlijkt. Daarom heeft hij ook zijn begeerte gekregen. Want de Heere heeft hem met wijsheid wel bedeeld, terwijl hij nog veel meer kreeg dan hij had begeerd. Want de Heere schenkt altijd mild en overvloedig.

Dat hij met wijsheid wel bedeeld was, werd opgemerkt door het volk. Want in 1 Kon. 3 : 28 staat, dat het ganse volk zag dat de wijsheid Gods in hem was om recht te doen.

Salomo heeft in zijn eerste jaren ook de tempel gebouwd, een groots en schoon gebouw. Het was een Gode waardig huis. Doch groter en grootser dan het huis dat hij voor de Heere had mogen bouwen, heeft hij de Heere Zelf leren zien. Dat is gebleken, toen hij bij de inwijding van het huis een gebed heeft uitgesproken. Dat was een echt geloofsgebed, waarin hij o.a. dit moest belijden, dat God groter was dan het huis dat hij gebouwd had. Want de hemel zelf kon de grootheid des Heeren niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb.

Salomo was in zijn eigen ogen maar een arm jongeling, die grote gedachten hebben mocht van een groot God. Hij was, hoewel dwaas in zichzelf, met wijsheid rijk bedeeld. Want zelfs de koningin van Scheba is gekomen, om hem met raadselen te verzoeken, gezien het gerucht dat zij van hem gehoord had. “Zijn naam was over het rond der aard, wijs en zijd vermaard”.

Wat Salomo zijn mocht en bezitten mocht, was geen prestatie, maar alleen vrucht van de vrije genade Gods. We moeten echter niet denken, dat Salomo, van wie ons zulke verheven dingen worden verhaald, een mens geweest is zonder zonde. Al staan uit zijn jeugd ons geen bijzondere zonden beschreven, hij is het zichzelf wel bewust geweest, dat hij dagelijks zonden heeft bedreven. Dit heeft hij moeten belijden in het gebed, dat bij de inwijding van de tempel ons is bewaard gebleven. Daar toch heeft hij gezegd: Geen mens is er die niet zondigt. Daar was hij zelf bij inbegrepen. Doch als het gaat over de dagelijkse zwakheden en gebreken van Gods kinderen, dan wordt door de Heere daar in liefde over gezwegen. Vandaar dat ons vanuit zijn jeugd geen wandaden vermeld worden.

“Beter is een arm en een wijs jongeling....” Dat kunnen wij, zij het in alle bescheidenheid, vooral wat dat laatste betreft (wijs) ook van onszelf zeggen. Want we zijn ook, net als hij, arm en naakt in de wereld gekomen. Wij brachten ook niets anders mee dan schuld. De erfschuld is veel meer dan men ooit in het leven “dadelijk” bedrijven kan. Alleen moeten daar de ogen voor geopend worden, anders wordt er niets van gezien. Ja, het roept bij de mens van nature alleen maar ergernis op. Naast de erfschuld, waren wij ook erfelijk belast met een verdorven natuur. En die aangeboren verdorvenheid is niets anders dan een vuile voedingsbodem, waar alle dadelijke zonden uit voortkomen.

Toen we zó geboren werden, wisten wij daar niets van. In dat opzicht waren wij ook maar dom en dwaas. Nochtans hebben deze dingen God niet in de weg gestaan om ons te verkiezen tot zulk een gewichtig ambt, als het predikambt is. Want dan wordt men ook gesteld over een groot volk. Men is geroepen om een voorganger te zijn. En wie is in eigen kracht bekwaam, om in Zijn Naam, Zijn vloek, Zijn zegeningen, Den volke aan te dringen? Niemand uit en van zichzelf.

De Heere heeft ons aan al deze dingen willen ontdekken. We zijn opgevoed als een vrome jongen. Doch door de ontdekkende werking van de Heilige Geest zijn we er achter gekomen de slechtste van alle slechten te zijn. En daar wilde God nu mee te doen hebben. We gaan dit niet allemaal verhalen, opdat niemand in de mens zou eindigen. Alles wat we geworden zijn, is alleen maar vrucht van genade, bewezen aan een mens, die alleen maar de eeuwige dood verdiend heeft, en dat ook hartelijk heeft mogen leren onderschrijven in zijn leven. Want de Heere heeft ons geleerd wat het zeggen wil een welgevallen te krijgen aan de straffen van onze ongerechtigheid. En maakte Hem noodzakelijk, gepast en boven alles dierbaar, Die als een alles genoegdoende Borg volbracht heeft, wat door geen mens ooit volbracht zal kunnen worden. Toen Hij toegepast werd aan het hart en door geloof mocht worden omhelsd, was er maar een begeerte in het hart, om Zijn Naam uit te dragen, en dat als een prediker ten aanhore van arme zondaren. Want als de ruimte ontdekt mag worden, die er in de Heere is, dan kunnen alle mensen zalig worden. Van de mens uit gezien , kan er niemand zalig worden. Doch van God uit gezien, is dat mogelijk. Daar alle dingen mogelijk zijn bij God, voor een ieder die gelooft. Hiermee wordt de verantwoordelijkheid op de mens gelegd, zonder iets af te doen aan de souvereiniteit van God. Want een ieder is geroepen om te geloven, terwijl alleen diegenen het zullen doen, die er van eeuwigheid toe verordineerd zijn. Want het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar het is alleen des ontfermen den Gods. Dat zijn degenen over wie de Heere naar Zijn vrijmachtig welbehagen, Zich van eeuwigheid af heeft willen ontfermen.

Toen we voor heteerst enig dienstwerk mochten, moesten verrichten in het koninkrijk Gods — we waren toen nog lang geen dominee — hebben we de bede van Salomo in zijn jeugd, letterlijk tot de onze mogen maken: Uw knecht is een kleine jongen, die niet weet in te gaan en niet weet uit te gaan, doch geef hem een verstandig hart om dit volk te richten.... We hadden toen een begrafenis te leiden. En we hebben kennelijk gevoeld dat dit een bede geweest is, die niet onder het plafond is blijven hangen, van het huis waarin hij uitgesproken werd. Want de Heere hoorde en heeft het die dag boven bidden en denken, tegen waardigheid en verdiensten, wonderlijk wel willen maken. Hij deed dat niet alleen toen, doch gedurende geheel onze ambtelijke periode heeft Hij het tot roem van Zijn genade, wonderlijk wel willen maken en een eens gegeven belofte steeds weer vervuld: Ik help u, ook sterk Ik u en ook ondersteun Ik u, met de rechterhand Mijner gerechtigheid.

Hij gaf verstand in vele zaken.

We hebben ook de kerken mogen dienen, in figuurlijke zin de tempel mogen bouwen. Duizenden keren is door ons het Woord bediend. Hij, Die riep betoonde getrouw te zijn. En dat ten opzichte van een mens, die dat van zichzelf niet kan getuigen. Want al onze arbeid op de kansel, tijdens het katechiseren en het doen van bezoeken in de ziekenhuizen en de woonhuizen, is met zonde bevlekt geweest. Desondanks deed Hij het ons aan niets ontbreken. Steeds weer werd gegeven wat we nodig hadden. In blijde dagen en ook in droeve dagen. Het zou te ver voeren dit alles hier te memoreren. We kunnen, mogen en moeten alleen maar zeggen dat de Heere ons in velerlei opzicht rijk gezegend heeft, persoonlijk, huiselijk en ambtelijk.

Daarom, in een ure als deze past ons maar één ding: Soli Deo Gloria! Aan God alleen de eer. Het is gepast om de goedertierenheden des Heeren te vermelden, “de Uwe alleen!”

Nu zouden we in de prediking te kort schieten, als we met alles wat gezegd en gehoord is, niet tot onszelf zouden zoeken in te keren, een ieder voor zich.

Want al zijn de wegen verschillend, die de Heere met een ieder van Zijn kinderen gaat, en al is niet een ieder met Salomo te vergelijken, daar er zijns gelijke noch vóór, noch na hem is geweest; al is ook niet ieder tot het ambt van predikant geroepen, wat de kern der zaak betreft zal toch een ieder er iets van moeten weten, wat het zeggen wil een zondig schepsel te zijn, reeds van de moederschoot af. Hij zal er ook iets van moeten weten, wat het zeggen wil door de Heere opgezocht te zijn, met zichzelf te zijn bekend gemaakt. Maar ook met gaven door God bedeeld te zijn. Want er zijn onderscheiden gaven. Niet iedereen heeft dezelfde gaven. Doch er is ook niemand zonder gaven. Niet iedereen heeft dezelfde talenten, noch evenveel talenten, doch ook niemand is zonder, al zouden we maar met één talent bedeeld zijn geworden. De grote vraag geldt tenslotte allen of we in meer of mindere mate, schoon arm in ons zelf, met de wijsheid, die van Boven is, bedeeld zijn geworden. Het beginsel daarvan is bij een ieder gelijk, namelijk de vreze des Heeren. Dat is af te wijken van het kwade, met daarbij een lust om de Heere te vrezen, Die is het Allerhoogst en eeuwig goed. Voor de zodanigen zal God Zelf een Leidsman wezen, en leren hoe zij wandelen moeten.

Hij zal dan ook een lust hebben om goed van God te spreken. Niet om daar wat mee te worden of te zijn, maar omdat de Heere het zo waard is, om Zijns Zelfs wil. Als deze dingen gemist worden, is het maar een droevig leven. Het gevaar is dan aanwezig, dat men in zichzelf rijk en verrijkt is, en aan geen ding gebrek heeft, terwijl men niet weet, dat men in werkelijkheid arm, jammerlijk, naakt, blind en ongelukkig is.

Als dit nog uw rampzalige toestand uitmaakt, zoekt de Heere dan nog terwijl Hij te vinden is, en roept Hem aan terwijl Hij nabij is. Hij heeft toch nog nooit gezegd: Zoek Mij tevergeefs. Hij is nabij al degenen die Hem aanroepen.

Als de vreze des Heeren uw deel mag zijn, wie zal dan zichzelf kunnen prijzen? Niemand die leeft. Want een ieder die met genade bedeeld is, zal alleen maar in de vrije gunst van God kunnen roemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Gedachtenispreek 1.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's